Bestuurlijke cultuurverandering binnen de Rijksoverheid vergt moed, dat leer je niet uit de boeken of door je een of andere filosofisch gesprekstechniek eigen te maken, de organisatietop moet de verzets-ambtenaren vooral koesteren, cultiveren en van hen leren.
Het was me een week voor de Rijksoverheid. Het begon met eindpresentatie parlementaire enquêtecommissie Fraudebeleid, afgelopen maandag. De commissie concludeerde dat de patronen die ten grondslag liggen aan het harde fraudebeleid "tot op de dag van vandaag nog niet zijn doorbroken". Ze waarschuwt: "Zonder de juiste maatregelen, veranderingen en waarborgen kan een volgend schandaal zomaar weer gebeuren."
We sloten de week af met een ijzingwekkende bevestiging van deze waarschuwing. Een volgende schandaalepisode in deze serie diende zich aan. Het bericht bereikte ons vanuit ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het ging over de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). “De manier waarop DUO beurzen voor uitwonende studenten heeft gecontroleerd, heeft onbewust en onbedoeld tot indirecte discriminatie geleid.” Dat zei demissionair minister Dijkgraaf afgelopen vrijdag naar aanleiding van onderzoek dat hij heeft laten doen.
“Onbewust en onbedoeld … indirecte discriminatie”, noemt minister Dijkgraaf het dus. Dat is een nogal eufemistische uitdrukking voor deze perverse gevolgen van institutioneel racisme en stelselmatige discriminatie. “Onbewust”, “onbedoeld” en “indirect”, dat zijn de gevaarlijkste en meest destructieve mechanismes, waarmee de burger in een bureaucratische gehaktmolen terecht kan komen die bijna onmogelijk te bevechten en te bestrijden valt. Ik moest gelijk denken aan de rake titel van Hannah Arendt’s meesterwerk over hoe Nazi’s hebben huis kunnen houden: 'Banaliteit van het Kwaad, hoe het kwaad zich gemakkelijk kan manifesteren als de individuele verantwoordelijkheid verloren gaat'.
Er was nog een reden dat ik moest terugdenken aan Tweede Wereldoorlog. Ik mocht een conferentie van Vluchtelingenwerk openen deze week. Ik haalde herinneringen op aan de eerste vrijwilliger van Vluchtelingenwerk die ik als jochie van negentien tegenkwam, gevlucht uit de fascistische republiek van Iran met een islamitisch sausje, en in 1988 in Nederland aangekomen.
Het was Henk. Toen al diep in zeventig. Henk bracht zijn fiets naar mij, het was mijn eerste voertuig in Nederland. Een oude fiets maar nog altijd in vorm, net als hijzelf. En ik hoefde me geen zorgen te maken om hem, voor zijn zeven en zeventigste verjaardag had hij van zijn kinderen en klein kinderen een nieuwe fiets gekregen. Eentje met versnellingen. Daar moest hij nog wel aan wennen. “Maar ik leer snel”, zei hij geruststellend.
Henk had in het verzet gezeten en later ook een onderscheiding gekregen. Hij liep niet mee te koop, hij had het niet zo met pathos. Ik denk dat de enige reden dat hij dit gegeven met mij had gedeeld was om mij duidelijk te maken dat zijn drijfveer om als bejaarde toch de vrijwilliger willen zijn die deze jonge vluchteling bijstond in het verlengde lag van wat hij tijdens de Tweede Wereldoorlog had geleerd en verricht: opkomen voor onderdrukten en tegen onrecht.
Henk was een stille, en mijn nieuwsgierigheid naar zijn oorlogsjaren oneindig. Temeer toen ik doorkreeg dat zoveel mensen “gewoon” het leven van alle dag hadden voortgezet onder absurdistische horrortijd van de nazi-bezetting en dat zoveel overheidsbeambten keurig hadden meegewerkt aan een “net” verloop van de deportatie van joodse burgers van Nederland naar de concentratiekampen.
Wat maakte Henk anders? Waarom had hij een andere keuze gemaakt? Hoe word je een verzetsheld?
Henk, deze praktisch ingestelde gepensioneerde automonteur, was meer van “zwijgen is goud”, wars van vaagjes theoretiseren over de heldendaden en drijfveren van hemzelf en zijn maten. En toch, het enige antwoord dat hij mij zuinigjes en na veel “good will hunting” wou geven, zou mij voor altijd als een diepe wijsheid bij blijven:
“Ik was niet moediger dan alle anderen die braafjes naar de moffen luistereden, ik had geluk, ik kwam veel moedige mensen tegen, moed is aanstekelijk.”
Onze Rijksoverheid bevindt sinds toeslagenaffaire in een wankele toestand. Het vertrouwen brokkelt af, zowel in de samenleving als binnen de instituties zelf. In het bijzonder, ieder die in zijn uiterlijk, naam, cultuur, woonsituatie of overtuiging niet voldoet aan het profiel van Jan-modaal lijkt aangeschoten wild in een beleidsmatig en bestuurlijk tot op het bot op 'normaliteit' ingerichte organisatiecultuur.
Ik wil niet een absurde één op één vergelijking maken tussen de huidige toestand van de Rijksoverheid en de tijden van de nazi’s. Wel ben ik van mening dat we lessen uit het meest extreme en meest trieste moment van de geschiedenislessen kunnen trekken, ook voor het hier en het nu.
Om de huidige destructieve patronen binnen de politieke cultuur en organisatiecultuur van de Rijksoverheid te doorbreken moet er iets veel fundamenteler gebeuren dan telkens een heel of half excuus van een minister. Maar wat ik vooral bemerk is dat er wat verbeterlijstjes worden ingezet en vooral pleistertjes worden geplakt: een cursus socratisch gesprekstechniek hier, een uitstapje naar een fabriek of een studentenhuis daar, of een werk bezoek aan een kinderopvang.
Bij de Nederlandse Politie Academie gaat men een hele flinke stap verder - in eigen beleving dan - lees ik. Men organiseert een filmavond. De confronterende documentaire “Blauwe Familie” wordt aan politie in spe vertoond. Maar dan zonder er bij stil te staan dat het gros van de deelnemers aan deze documentaire, die discriminatie en institutioneel racisme binnen politie aan de kaak stelden, vaak ziek, of ontslagen thuiszitten en nooit zijn gerehabiliteerd, laat staan door de organisatie geëerd om hun moed.
Er wordt ook veel opgehangen aan het begrip 'ambtelijke vakmanschap'. Te veel en te vaak naar mijn smaak. Kennis en kunde, bewustwording, empathisch en filosofische bespiegelingen die erbij horen, allemaal goed en aardig. Maar organisatiepatronen doorbreken vergt vooral moed, vergt ruimte voor de kritische tegengeluiden en het eren en vieren van de eigenzinnigheid van de moedigen.
Of het nu de dappere ambtenaren zijn die de Nederlandse regering hebben gewaarschuwd voor militaire steun aan Israëli’s bloedige en massale afstraffing van Palestijnse burgers als represaille voor misdaden van Hamas op 7 oktober. Of de moedige politiemensen die tegen discriminatie en institutioneel racisme bij de politie geprotesteerd hebben, of de klokkenluiders bij de belastingdienst die alarm sloegen voordat afkeuring van het toeslagenschandaal gemeengoed werd. Deze verzetsambtenaren zijn onze belangrijkste inspirators en rolmodellen, hoe het wel kan en hoe het ook moet.
Als het de top van Rijksoverheid organisatieontwikkeling en cultuurverandering werkelijk menens is, als we deze cruciale instituties voor ons land uit de huidige wankele toestand willen bevrijden, dan doet men er goed aan om zich meer te omringen met verzetsambtenaren. “Moed is aanstekelijk”.