Waren alle boekpresentaties maar zo kort, zo onbetekenend en tegelijk zo ontroerend.
Michel van Egmond stelt bij de boekpresentatie van Boskamp. Mijn leven de vraag die op dat moment alle andere vragen overbodig maakt.
‘Jan, er zijn nu meer biografieën over jou verschenen dan over Winston Churchill. Is dit echt de laatste?’
Jan Boskamp antwoordt zoals je van hem gewend bent, met een ontwapenende kwinkslag er omheen draaiend in een vervolgens onsamenhangend betoog. Ik ben het antwoord vergeten.
Waren alle boekpresentaties maar zo kort, zo onbetekenend en tegelijk zo ontroerend. Op een of andere manier ben ik uitgenodigd voor de bijeenkomst rond Boskamp. Mijn leven. Sportieve (en andere) ontboezemingen. Ik ben terughoudend, want ik heb mijn quotum aan boekpresentaties wel gehaald. Ik heb er een voorwoordsyndroom aan overgehouden. Zelf geen boek geschreven, maar sta wel in het voor- of dankwoord van boeken over vastgoedontwikkeling, paramilitaire legers, Cruijff, verandermanagement, tijd in organisaties, een proefschrift over herinneringen, grootschalige interventies in organisaties en SS’ers in de laatste maanden van de oorlog in Oost-Nederland. Die laatste zal Boskamp interesseren, hij heeft een enorme fascinatie voor de Tweede Wereldoorlog en noemt zichzelf hoewel geboren in 1948 een ‘oorlogskind’.
Een plattere reden dan dat de presentatie die dag op de route ligt en in de agenda past, heb ik niet. En nou ja vooruit, de Kuip is wel een aantrekkelijke locatie. Was er ooit als twaalfjarige bij Feijenoord – Telstar (4-1, 1969, Feijenoord nog met ij) met filmer John Appel en onze vaders. John is sindsdien supporter en laat dat vaak in interviews weten. En een collega nam er ooit afscheid. Ze hadden een mooi systeem om dat achterlijke in de rij staan voor wie je komt overzichtelijk te houden. Bij binnenkomst kreeg je een button met een beroemde Feyenoord-speler. Om de zoveel tijd liep er een suppoost rond met een groot bord met een belletje en daarop een foto van een oud-Feyenoord-speler. Was de afbeelding op dat bord die van jouw button, ik had Cruijff, dan kon je je vervoegen met negen anderen bij het feestvarken. Je kon ook een rondje overslaan. Het is bij die twee keer in de Kuip gebleven. Amsterdammers schijnen daar vijandigheid te kunnen ervaren.
Gratis parkeren, waar vind je dat nog? Maar het perscentrum is moeilijk te vinden. Ik loop twee keer verkeerd. Overal zijn werkzaamheden. Het ziet er ook wel uit dat dat nodig is. Eenmaal binnen loop ik de verkeerde kant op voor de WC’s en sta ik voordat ik het weet bijna op het veld. Daar pissen is geen optie. Het stadion is zelfs leeg overweldigend. Ben als architectuurliefhebber toch al een grote fan van Brinkman en Van der Vlugt en dit voegt toe.
Binnen raak ik aangenaam in gesprek met een verzorgd geklede Vlaamse die, hoe zal ik het zeggen, je eerder in De Bijenkorf, in een theater of op een VVD-partijcongres (niet dat ik daar ooit geweest ben, om misverstanden te voorkomen) zou tegen kunnen komen dan in de entourage van Jan Boskamp. Ze is ook overduidelijk geen journaille en lijkt hier niet te horen. Maar dat geldt voor mij ook blijkbaar. Ze vraagt hoe ik hier terechtkom. Geen idee. Nog een moeilijke vraag. Wat ik dan doe als ik geen sportjournalist ben? Ik slaag er in het gesprek te verleggen naar Jan Boskamp. Ze vertelt dat ze jaren bij elkaar in de straat woonden, zonder contact met elkaar te hebben. Bij de eerste ontmoeting deed hij in zijn onderbroek open. Vervolgens begint ze in de wij-vorm te praten. Sinds een paar jaar trekken ze met elkaar op. Ze zou wel naar Zeeland willen verhuizen, ze heeft mooie jeugdherinneringen aan Zeeuws-Vlaanderen. Maar Jan wil niet weg uit Relegem, een voorstadje van Brussel. Ik begin in de gaten te krijgen dat ik met de vrouw van spreek. Ik vraag of ze de fiancee van Boskamp is. ‘Zo zou je het kunnen zeggen ja.’
Wij gaan naar binnen. Boskamp gaat midden in de zaal zitten, twee stoelen naast me. Het podium is toch speciaal voor hem opgesierd met foto’s. Er wordt op hem ingepraat om toch op de voor hem bestemde plek te gaan zitten. Ik bemoei me er niet mee.
Als hij eenmaal op het podium zit, het is overigens meer hangen, vindt er een soort interview plaats. Boskamp geeft zelden echt antwoord op de vraag, maar zijn onnavolgbare betogen zijn ontwapenend. Je ontkomt niet aan zijn ‘lach of ik schiet humor’. En wat hij in de Kuip vertelt, staat allemaal ook in het boek.
Dat zijn vader suppoost was in de Kuip en ze samen kroketten aten, die er bij verlies weer uit kwamen. De Engelse sportpers was niet blij met Boskamp bij Stoke City. Op de vraag om iets te vertellen wat ze nog niet over hem wisten, antwoordde hij : ‘Ik ben geen man.’ Je hoort hem praten in het boek, het vliegt net als in het interview alle kanten op.
‘Als er iets is waar ik schijt aan heb, zijn het bemoeiallen. Ze ondermijnen het respect voor de trainer. Gooide Happel de burgemeester van Brugge niet uit de kleedkamer?’
‘Ik heb het karakter van een tuinkabouter.’
’Angst voor de dood heb ik niet; we gaan allemaal naar de Warme Bakker.’
‘Als ik het voetbal niet had gehad, dan zat ik nog steeds in het fruit of sappelde ik me de tering in de haven. Of was ik fietsen gaan stelen, dat is ook mogelijk.’
Zijn voetballoopbaan wordt in het boek als imposant neergezet, maar Boskamp is vooral kampioen invallen. Van de bank gekomen in de belangrijkste wedstrijden die hij speelde, de twee finales in 1970 voor de wereldbeker voor clubs en voor de UEFA Cup finale in de terugwedstrijd tegen Tottenham Hotspur in 1974. Twee interlands, ook allebei weer als invaller. Bij Feijenoord – Telstar in 1969 zelfs niet ingevallen, bankzitter.
Jarenlang bij Feyenoord, maar in het meest succesvolle jaar in de geschiedenis van de club met de winst in de Europa Cup, uitgeleend aan Holland Sport. Tien minuten speeltijd op het WK van 1978. En een lange lijst van korte dienstverbanden bij getrainde clubs. Alleen bij Anderlecht bleef hij wat langer. Jan maakt het allemaal niet uit. Hij was in 1970 meer supporter dan speler, zegt hij. Ogenschijnlijk blijmoedig fladdert Jan door het leven. Maar het overlijden van zijn maatje Wim Jansen hakte er flink in. De drama’s in zijn leven worden afgedaan in een zin of in een alinea. Over zijn kleinzoon die zelfmoord pleegde, wil hij niet praten.
Of hij dit keer het boek ook gaat lezen? Hij leest geen boeken die over hem gaan. Toch meldt de uitgeverij als auteur één naam: Jan Boskamp.
De vrouw van het VVD-congres, de fiancee van Boskamp, ik moet nog steeds wennen aan het idee, zit op de eerste rij. Boskamp wijst naar haar en krijst het uit op zijn manier. ‘Zij heeft het allemaal opgeschreven, de waarheid, de verhalen, de leugens.’ Ze heet Lydia. Ik lees op internet dat Lydia kiest voor de anonimiteit en meer tegen mij heeft verteld dan er over haar te vinden is. Ze laat in een krant weten dat ze niet wil dat er foto’s van haar in de openbaarheid komen. Dat is overigens niet gelukt.
Boskamp, maar dus eigenlijk Lydia, vertelt in het boek dat ze na de aftrap van Manchester – Arsenal een boek uit haar tas nam. Na afloop heeft hij haar een eeuwig stadionverbod opgelegd, maar daar maalt ze niet om. Boskamp: ‘Van archeologie houdt ze wel en dan zeg ik: Ga jij maar lekker muntjes graven!’
Nochtans is er een relatief veelgebruikt woord in het boek dat je op het spoor zet van Lydia. Want wie hoort Boskamp een zin met nochtans beginnen? Nochtans is zeker als je het opschrijft (zonder h) standaardtaal in Vlaanderen.
Of Jan echt als analist van de buis gaat? Boskamp neemt met ons zijn agenda door tot oktober en doet tot die tijd voorlopig niks. Dat voorlopig wekt grote hilariteit.
Na een minuut of tien, vijftien, langer is het niet, is het interview en de vragenronde voor de zaal afgelopen. De mevrouw van het interview sluit even chaotisch af als ze in de minuten ervoor acteerde. Boskamp begint aarzelend te wijzen naar iemand in de zaal, waar een stuk of twintig, misschien dertig mensen zitten. Er is iets vergeten, de interviewster verontschuldigt zich. Raymond van het Groenwoud staat op en roept: ‘Ja, het hoeft niet hoor!’ Toch weet men hem over te halen zijn gitaar te pakken. Niet veel later zingen we met zijn allen het refrein van een ode aan Jan Boskamp.
Het verschil met mijn vriend Jan
Is dat ik 't niet laten kan
en
Ik ben geen echte held
Maar aan de andere kant
Hoe zit het met Jan
Dat heeft hij mij nog nooit verteld
De ode ontroert, laat dat maar aan Van het Groenewoud over. De beide mannen hebben duidelijk meer met elkaar dan alleen RWDM, de oude club van Boskamp. ‘Ondanks dat ie voor Ajax is’, schreeuwt Boskamp de zaal in.
Boskamp wordt door de Telegraaf meegenomen naar de tribune voor een gefilmd interview. Ik luister even mee, weer dezelfde verhalen. In de persruimte spreek ik met Van het Groenewoud en zijn knappe begeleidster. Ik weet niet alleen van de tekst voor Jan Boskamp dat Van het Groenewoud een vrouwenman is en daar geen geheim van maakt. We kennen elkaar niet, maar hebben een gemeenschappelijke vriend. Hij vertelt dat hij de ode aan Boskamp al in 1981 heeft geschreven.
Ik ga naar de foyer voor nog een kop koffie. Maar die is helemaal leeg. In Rotterdam gaan ze gelijk na de koffie weer aan het werk.