Wim Donners las ‘Migratiemagneet Nederland’ van Jan van de Beek én het onderliggende rapport Grenzeloze Verzorgingsstaat, en concludeert dat Van de Beek een incompleet beeld geeft.
‘Migratiemagneet Nederland’ (MN) van Van de Beek wordt zowel omarmd als verguisd. Een analyse van de inhoud en van het rapport ‘Grenzeloze Verzorgingsstaat’ (GV) waarop het gebaseerd is, leert onder meer het volgende.
Van de Beek berekent hoeveel verschillende bevolkingsgroepen gedurende hun leven netto bijdragen aan de schatkist. Hij concludeert dat alleen mensen met minstens een hbo-opleiding positief bijdragen.
Zijn berekening geeft echter een incompleet beeld van de economische realiteit. Staken bijvoorbeeld alle vmbo-ers, dan valt de economie snel stil, ook wat belastingheffing betreft. Blijkbaar zijn mensen die volgens Van de Beek negatief bijdragen aan de schatkist toch cruciaal voor economische waardecreatie waaruit lonen en bonussen betaald worden en bedrijfswinsten voortkomen waarover door belastingoptimalisaties overigens minimaal aan de fiscus wordt afgedragen. Winsten worden ook lang niet altijd geherinvesteerd, maar gebruikt voor hoge dividenden en het inkopen van eigen aandelen. Goed voor de groei van vermogens van al vermogenden, die rijk genoeg zijn om belastingen te kunnen ontwijken.
Werknemers verdienen kennelijk minder dan hun bijdrage aan de economie rechtvaardigt. Huur- en zorgtoeslagen etc. rekent Van de Beek hen in zijn berekeningen negatief aan, terwijl het eigenlijk verkapte loonsubsidies zijn.
Kortom: Van de Beek schetst een onvolledig beeld van de werkelijkheid waardoor ook de bijdrage van werkende migranten te negatief wordt neergezet.
Bestaat de migratiemagneet?
Van de Beek bespreekt in zijn boek de ‘welvaartsmagneethypothese’: de verzorgingsstaat zou (laaggeschoolde) migranten aantrekken. Hij noemt twee studies naar migratie tussen EU-landen (zonder referenties, die hij in GV wél geeft). Die vinden een (beperkt) effect, maar de herkomst van immigranten is veel diverser. Een derde studie, die beter op de Nederlandse situatie past, noemt Van de Beek niet (wel in GV overigens). Die vindt voor migratie vanuit 129 landen naar 22 OECD-landen géén ‘welvaartsmagneeteffect’. Hoewel Van de Beek niet beweert dat deze hypothese voor Nederland geldt, suggereert hij wél dat asielzoekers, eenmaal gearriveerd, ‘vastgeplakt’ zitten aan uitkeringen. Hij ziet een correlatie tussen het percentage migranten dat tien jaar na aankomst nog in Nederland is en het percentage van hen dat dan een uitkering heeft. Hij noemt het de (hypothese van) de ‘omgekeerde welvaartsmagneet’. In GV vermeldt hij nog dat onderzocht moet worden of er echt een causaal verband is, maar deze nuance ontbreekt in MN. Alternatieve verklaringen voor zijn gegevens zoekt hij ook niet, hoewel ze er wel zijn. Asielzoekers komen bijvoorbeeld na een dure en gevaarlijke tocht in een lange asielprocedure terecht, beginnen daarna aan de verplichte inburgering waarbij alles gericht is op in Nederland blijven. Terugkeren is voor velen onveilig. Op de arbeidsmarkt concurreren ze met door werkgevers naar Nederland gehaalde goedkope en niet zelden uitgebuite arbeidsmigranten. Als er dan ook nog schoolgaande kinderen zijn, is er weinig reden meer om te vertrekken.
Kortom: Van de Beeks ‘Migratiemagneet’ is niet meer dan een niet wetenschappelijk onderbouwde suggestie.
Selectief winkelen?
Ook bij andere onderwerpen is Van de Beek selectief.
Hij laat zien dat de netto-arbeidsparticipatie van migranten stijgt in de periode 1985-2013, maar CBS-gegevens waaruit blijkt dat de participatie van met name de tweede generatie migranten in 2021 niet meer te onderscheiden is van in Nederland uit Nederlandse ouders geborenen, blijven onvermeld.
Hij noemt voor 2022 een inwilligingspercentage van asielverzoeken van 85% als bewijs dat Nederland veel coulanter zou zijn dan andere landen, maar negeert dat dit kwam door een tijdelijke, door staatssecretaris Broekers-Knol verordonneerde inhaalslag die een eerder afgeslankte IND moest maken. Ook niet dat het jaar daarna het percentage alweer met ca 30 procentpunten zakte.
Criminaliteit onder migranten bespreekt Van de Beek uitgebreid, maar dat criminaliteitscijfers al jarenlang dalen laat hij niet zien.
Op het gebied van onderwijs toont hij dat tweede generatie migranten uit verschillende herkomstlanden gemiddeld ongeveer even hoog scoren als ‘autochtonen’. Ongeveer de helft van de regio’s scoort hoger, de helft lager. Voor migranten van niet-westerse afkomst problematiseert hij dat, voor migranten van westerse herkomst niet.
Van de Beek toont aan dat onderadvisering niet meer voorkomt in het onderwijs. Dat Omar en Aisha moeilijker een stageplaats vinden dan Sophie en Jeroen, en met een identiek CV minder snel een baan krijgen, vermeldt hij niet. Ook negeert hij een andere gevolg van discriminatie, namelijk het verschijnsel dat juist migranten met een betere sociaaleconomische positie zich het vaakst buitengesloten voelen.
Dat het ‘omstreden’ voortrekken van statushouders bij sociale huur al lang niet meer verplicht is, meldt Van de Beek niet. Ook niet dat de problemen in de sociale huur in werkelijkheid veroorzaakt worden door het structureel achterblijven van de bouw van sociale huurwoningen: in de periode 2014-2024 kwamen er gemiddeld per jaar slechts 3750 corporatiewoningen bij, terwijl de totale woningvoorraad jaarlijks steeg met 67600 (cijfers CBS).
Als oplossing voor asielproblematiek wil Van de Beek het VN-vluchtelingenverdrag, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het Kinderrechtenverdrag opzeggen. Hij vergeet te vermelden dat die verdragen ook ons en ons nageslacht beschermen, en dat ze niet bedoeld zijn als verdienmodel voor opvangende landen.
Langjarige indicatoren toen dat integratie kan slagen, al duurt dat soms meerdere generaties, en vooral als we discriminatie weten uit te sluiten. In dat opzicht levert ‘Migratiemagneet Nederland’ een negatieve bijdrage.