Terwijl in Nederland en Europa normen en waarden van democratie en samenleven onder steeds grotere druk staan willen de Partij van de Arbeid en GroenLinks twee jaar gaan discussiëren over de toekomstige samenwerking. Voor de roodgroene lobby kan dat alleen maar uitmonden in een fusie. Door steeds weer een stapje verder te gaan in een proces met een open einde schept het partijbestuur ruimte om, bedoeld of onbedoeld, de Partij van de Arbeid op te heffen. Dit is in deze verontrustende tijd niet het antwoord op de toenemende nationale en internationale ongelijkheid en op de groeiende invloed van extreemrechts. De gemeenschappelijke lijst en de door het klimaatthema gedomineerde campagne met GroenLinks bij de Tweede Kamerverkiezingen hebben de Partij van de Arbeid verder verwijderd van potentiële kiezers uit de middengroepen en met lagere opleiding. Echter, “climate change isn’t everything”.
Het is een existentiële opdracht voor de sociaaldemocratie om hun steun terug te winnen en samen met andere partijen rondom het politieke centrum een realistisch alternatief te bieden voor een coalitie die zich afhankelijk maakt van Wilders. Een fusiepartij die vooral hoogopgeleiden aantrekt, meer groen dan rood uitstraalt en zich verder verwijdert van het centrum is daartoe niet bij machte. Het openlaten van die optie is een zichzelf vervullende voorspelling en moet daarom worden afgewezen. De wederzijds versterkende kanten van samenwerking zijn inhoudelijk en electoraal gebaat bij het behoud van eigen identiteit en organisatie van PvdA en GroenLinks, wellicht in het verband van een federatie. Hierbij zouden ook andere progressieve partijen kunnen aansluiten en kunnen verschillende groepen kiezers worden aangesproken. Op deze basis kan de PvdA in de komende tijd de primaire aandacht concentreren op verbreding van haar electorale aantrekkingskracht om bij te kunnen dragen aan constructieve centrum-linkse coalitievorming die Nederland hard nodig heeft.
Wat voorafging
Op 22 november 2023 gingen 103 zetels naar (centrum-)rechts tegenover 47 naar (centrum-)links. Het was de derde keer in de parlementaire geschiedenis dat rechts tweemaal zo groot bleek als links. Alleen in 1963 en 2002 werd een vergelijkbaar resultaat genoteerd als sterke afwijking van het langjarig gemiddelde dat parlementair rechts en links scheidt: 83 om 67. Bij hoge uitzondering werd in 1998 met de verkiezingszege van Wim Kok een 75-75 balans geboekt. Nooit eerder vertoond en nooit daarna herhaald. (Tot (centrum-)rechts reken ik in de huidige samenstelling van de Tweede Kamer CU, NSC, CDA, SGP, VVD, BBB, JA21, PVV en FvD; en tot (centrum-)links D66, Volt, PvdA, GL, PvdD, SP, DENK. De cijfers zijn gebaseerd op eigen telling over de periode 1959-2023.)
Geen reflectie...
Was het in de PvdA gebruik om verkiezingsresultaten uitgebreid en publiek te evalueren, is daar in 2021 van afgezien en lijkt dit zich nu te herhalen. Daardoor is discussie uitgebleven over een aantal gebeurtenissen die van grote invloed zijn geweest op de toevlucht tot de vergaande samenwerking met GroenLinks als antwoord op een verzwakte electorale positie. Daartoe behoort het inleveren van sociaaldemocratische (kroon)juwelen in de formatie van het tweede kabinet-Rutte, nota bene na een succesvolle verkiezingscampagne in 2012. Met daarna de strijd tussen Samsom en Asscher en, op de weg naar eerherstel van sociaaldemocratische waarden, het onnodige vertrek van de laatste in verband met de toeslagenaffaire die andere betrokkenen op hun plaats liet. Daarmee gaf de PvdA het uit peilingen blijkende potentieel uit handen om met rond 15 zetels voor Lodewijk Asscher beduidend hoger uit te komen dan GroenLinks en mogelijk bij te dragen aan een betere ‘centrumbalans’ in het vierde kabinet-Rutte. Vervolgens blokkeerde na de voor beide partijen teleurstellende resultaten in 2021 de onderlinge bisonkitstrategie de mogelijkheid om met D66 tegenwicht te bieden aan VVD en CDA. In plaats van hetzij PvdA hetzij GroenLinks moest de ChristenUnie de meerderheid rondmaken in het vierde kabinet-Rutte.
Zo ontstond de ruimte voor “roodgroen” activisme, leidend tot samensmelting van de Eerste Kamerfractie en een gemeenschappelijke lijst bij de Tweede Kamerverkiezingen in 2023. Maar de verhoopte electorale bonus (“1+1=3”) voor “Verenigd Links” bleef uit. Want de uitslag van 25 zetels betekende weliswaar winst ten opzichte van het dieptepunt in 2021, maar is – afgezet tegen het gemiddelde van 46 dat beide partijen (inclusief de GroenLinks-voorgangers) sinds 1959 hebben behaald – beneden de maat, ook gelet op de tegenvallende uitkomsten voor andere progressieve partijen. Een belangrijke verklaring hiervoor is dat de combinatie van het natuurlijke milieuprofiel van GroenLinks en een lijstrekker uit de PvdA die in Brussel klimaatchef was veel kiezers op “groen” heeft aangetrokken en te veel kiezers op zoek naar “rood” naar een ander politiek thuis heeft gedreven. René Cuperus bracht het gevolg kernachtig onder woorden: “Het is veelzeggend dat de PvdA, ooit de partij van de arbeiders, woensdag 22 november winst boekte in Bloemendaal en enorm verloor in Oude Pekela. Dan verzaak je als oude volkspartij.”
Onder deze alarmerende realiteit ligt de vraag hoe de Partij van de Arbeid een betekenende rol kan blijven vervullen in het lokale en landsbestuur, als constructieve centrum-linkse partij, verbonden met de vakbeweging en organisaties die het vaandel dragen van emancipatie en “verheffing”. Met de bereidheid bij te dragen aan een inclusieve samenleving en aan bestuurlijke stabiliteit in Nederland en Europa. Dat vraagt lange adem, compromisbereidheid en opleiding van bestuurlijk talent. Door ook na de verkiezingen de intensivering van de samenwerking met GroenLinks tot hoofdpunt te maken dreigt de partij hiervan verder verwijderd te raken. Dit klemt des te meer nu de Europese Unie van “gedeelde waarden” door extreem-rechts wordt uitgedaagd als nooit tevoren. Om al deze redenen moet de PvdA zien te voorkomen ze niet langer potentiële regeringspartner is van andere partijen in het brede centrum en in een permanente oppositierol eindigt, de positie waarin GroenLinks en voorgangers sinds 1977 hebben verkeerd.
Het centrum
Dat is niet alleen een vraag voor de Partij van de Arbeid. Het CDA is onder nieuw leiderschap doende zijn positie in het centrum van de politiek en tegenover extreemrechts opnieuw te bepalen. Het NSC zal zich niet kunnen veroorloven zijn invloed aan extreemrechts te verspelen, ongeacht waar de kabinetsformatie toe leidt. D66 is, tussen zijn historisch deinende golven van winst en verlies, overeind gebleven ondanks overdracht van zetels aan het schijnbare machtsalternatief van GroenLinks/PvdA. En de VVD zal voor het behoud van haar machtspositie opnieuw aangewezen zijn op het overbruggen van altijd aanwezige interne verdeeldheid onder een type leiderschap dat Bolkestein en Rutte representeerden. Een verbinding met Wilders zal haar brede aantrekkingskracht ernstig kunnen schaden. “Recht doen aan de verkiezingsuitslag” belette in het verleden CDA en VVD niet om de PvdA als grootste partij buiten het kabinet te houden: het overkwam Joop den Uyl drie keer (in 1971, 1977 en 1982). In de parlementaire democratie gaat het om het bijeenbrengen van meerderheden en van constructieve coalities. Zo bezien zijn de partijen rondom het centrum weliswaar in een ongekende knelpositie terechtgekomen, maar blijven ze voor de toekomst van het in de Europese Unie en de NAVO verankerde Nederland de spil waarom het draait. Het sterk houden van het politieke midden biedt de stevigste buffer om een doorbraak van extremistische krachten in de regering en in de internationale vertegenwoordiging van ons land te voorkomen. Andersom kan het bijdragen aan verdere politieke en maatschappelijke polarisatie het centrum verder verzwakken. Want het populistisch origineel kan niet met eigen wapens worden verslagen. De opgave is de hoop van kiezers op verandering te verbinden met een constructief alternatief dat uitgaat van de noodzaak tot samenwerking. En dat steunt op de ononderhandelbare pijlers van samenlevingsnormen, non-discriminatie, democratische waarden en essentiële instituties. Op deze “waarden” zullen partijen meer moeten inzetten om de ruimte voor het populistisch alternatief voor een technocratisch “there is no alternative” drastisch te verminderen, zoals Tom van der Meer bepleit in een analyse die overigens voorbijgaat aan het gegeven dat de coalitie opties in ons land zich voor links beperken tot het (zo mogelijke gestretchte) compromis in het midden. Dat kan en moet echter samengaan met zichtbare strijd vanuit verschillende maatschappijvisies. Onder de methode-Rutte hebben zijn achtereenvolgende coalitiepartners daarin verstek laten gaan en is ook de VVD de weg kwijtgeraakt. En zo konden Wilders, Omtzigt en Van der Plas aan de formatietafel komen.
Verantwoordelijkheid
Een terugkeer naar de gewenste heruitvinding van een dominerend centrum-links brengt een bijzondere verantwoordelijkheid met zich mee voor de Partij van de Arbeid. De weg naar de noodzakelijke heroriëntatie lijkt echter nog niet gevonden. Want de fusielobby van “roodgroen” dendert door; Eerste Kamer- en Tweede Kamerfracties van GroenLinks en PvdA werken oppositioneel samen en houden intern ongemak binnenskamers; de meerderheid van leden die niet naar het congres gaan zwijgt of haakt af; en het vertrouwen van vele verloren kiezers komt niet zomaar terug, denkend aan de onder Rutte II gebroken beloften over de AOW-leeftijd, de sociale werkvoorziening, de jeugdzorg en de capaciteitstekorten bij de overheid en in de publieke dienstverlening, terwijl het kabinet eindigde met een begrotingsoverschot. En de PvdA met een enorme electorale kater.
Is er nog wel een route naar herstel? Naar het kunnen en willen meedragen van verantwoordelijkheid voor herstel van de betekenis van het politieke centrum? Naar het hervinden van aansluiting bij de afgehaakten – zij die niet meer stemmen of met uiteenlopende motieven hun hoop op Wilders, Omtzigt of Van der Plas vestigden. Met als grootste gemene deler: meer gezien willen worden. Niet per se tégen migranten, bijstandsgerechtigden of lhbtiq+’ers – maar vóór erkenning dat het rondkomen van een modaal inkomen, kinderen, mantelzorg, een tochtig of helemaal geen huis en vrees voor overlast of achterstelling zorgen met zich meebrengen die met voorrang moeten doorklinken. En vóór het overbruggen van de onderwijskloof met sociale mobiliteit als herkenbare ambitie. Dat is van nature meer PvdA dan GroenLinks. Om geloofwaardig die brug te kunnen slaan is het niet voldoende om hoogopgeleide klimaatverontruste kiezers van D66 over te nemen. Dat laat de kloof intact en maakt het centrum machtelozer.
Grijp dus voor een sociaaldemocratische heroriëntatie en herstel de aanknopingspunten voor een betere aansluiting met wat mensen verontrust en beweegt. Omarm en vertaal in politieke actie de agenda van de vakbeweging, die de stem van de modale werknemer in het bedrijfsleven en van de zorgverlener, leraar en politieagent beter en breder representeert. Zoals in het pleidooi voor een automatische prijscompensatie nu de boodschappenrekening de pan uit rijst. Daar ligt een bredere agenda van bestaanszekerheid dan de toespitsing op armoedebestrijding, minimumloonverhoging en toeslagenslachtoffers. Niets verkeerds, maar electoraal van beperkte invloed en vooral voorbijgaand aan de bestaanszekerheid en kansen voor hun kinderen van de veel grotere groep van doorsnee Nederlanders met modale inkomens. De verbinding tussen intellectuelen, mensen met hogere inkomens die verder kijken dan hun eigen portemonnee; de solidariteit tussen werkenden en afhankelijken; en het perspectief op sociale mobiliteit door het overbruggen van de onderwijskloof: dat waren en zijn de pijlers waarop de sociaaldemocratie rust.
Demografie en migratie
Die beweging zal echter niet succesvol zijn zonder het beter adresseren van de onder veel voormalige PvdA-kiezers altijd al bestaande scepsis over immigratie. Die scepsis heeft meer ruimte kunnen krijgen naarmate in hun beleving andere urgenties (zoals de kosten van levensonderhoud of de wachtlijsten voor woningen en zorg) niet overtuigend zijn geadresseerd of te prominent aandacht hebben gekregen (klimaat). Daarop zal de Partij van de Arbeid een onomwonden antwoord moeten formuleren, met of zonder GroenLinks, en niet om direct stemmen te winnen, maar wel om maatschappelijk leiderschap te tonen. Die uitdaging ligt op twee fronten. Het eerste betreft het recente akkoord in de Europese Raad over de Europese asielaanpak. Daarop valt het nodige aan te merken als het gaat om de wijze waarop immigratie en asielaanvragen worden ontmoedigd en of deze aanpak ook het beoogde effect zal sorteren. Niettemin is het een belangrijke stap om afstemming tussen de lidstaten te bevorderen en het vertrouwen van de Europese burger te behouden in of weer terug te brengen naar het politieke centrum. Voor de PvdA gaat het om het vinden van een acceptabele balans tussen individuele rechtsbescherming en verdelende rechtvaardigheid om draagvlak voor solidariteit in stand te kunnen houden. Als het erop aankomt zal dat laatste het zwaarst moeten wegen.
Dat sluit aan bij het tweede front dat is geopend met het gedegen rapport “Demografische Ontwikkelingen 2050” van de commissie-Van Zwol. Hierin worden belangrijke keuzes voorgelegd over een gematigde bevolkingsgroei in samenhang met het sturen op een beperkter migratiesaldo. Het ondersteunen hiervan zal het draagvlak voor het in de komende jaren te voeren beleid aanzienlijk kunnen versterken en daarmee de ruimte verkleinen voor extreme visies gericht op discriminerend onderscheid naar afkomst of zelfs migratiestop. Vanuit deze positie kan ook de kans worden gegrepen om in het debat over arbeidsmigratie de ‘Nederland op slot’-mentaliteit te weerstaan en tegelijk van werkgevers te eisen dat huisvesting, leef- en arbeidsomstandigheden fatsoenlijk en deels op hun kosten moeten worden geregeld. Sterk en sociaal; realiteit boven sentiment. Dat vereist herwinnen van de controle over de brede migratiekwestie. Daartoe behoort ook het evenwichtiger reguleren van asielbeleid zonder in het Deense model van afschuiven van problemen naar buurlanden te vervallen. Zoals door steun aan het afschrikkingsbeleid ten opzichte van asielzoekers uit “veilige landen”; spreiding van asielzoekers met waar mogelijk plicht tot voorzien in het eigen onderhoud en dus toestemming om te werken; baangaranties voor statushouders; en langer verblijf van statushouders in een tijdelijke woning. Keuzes als deze zijn nodig om de uit de sfeer van bezweringsformules te komen die nu de GroenLinks/PvdA teksten bepalen. Daarmee worden verkiezingen niet gewonnen, maar kan hopelijk worden voorkomen dat het migratiethema de volgend verkiezingscampagne opnieuw domineert.
Hoe verder?
Het is bekend dat ik, met andere leden van de Partij van de Arbeid, voor de afgelopen Tweede Kamerverkiezingen voorstander was van een centrum-links stembusakkoord met GroenLinks en andere partijen van D66 tot en met BIJ1. Geïnspireerd door het succes dat PvdA, D66 en PPR boekten met “Keerpunt 1972” dat het fundament legde voor het kabinet-Den Uyl. Daarna was het in 1994 en 1998 de gezamenlijke centrum-linkse kracht van PvdA en D66 die het premierschap van Wim Kok en succesvol sociaal en maatschappelijk beleid mogelijk maakte. Het grote verschil met beide episodes nu is dat in het politieke landschap na 22 november 2023 niet alleen progressieve krachten zijn gedecimeerd, maar het brede centrum onder enorme druk is komen te staan. Hoe moeilijk ook hierop het goede antwoord te vinden, meer vergroenlinksing biedt dat zeker niet.
Inmiddels is echter de vergaande samenwerking tussen PvdA en GroenLinks in Eerste en Tweede Kamer een feit? Het point of no return op weg naar een fusie lijkt nabij op de vleugels van het ene na het andere partijreferendum dat weinig uitnodigt tot discussie en stemverhoudingen met uitzonderlijk grote meerderheden oplevert die voor beide partijen, gewend aan open en stevig intern debat, tot voor kort ondenkbaar waren. De echte test van de samenwerking zou natuurlijk gelegen zijn in het dragen van regeringsverantwoordelijkheid. Nu het onwaarschijnlijk is dat in de huidige kabinetsformatie daarvoor nog ruimte zal ontstaan ligt het eerste vervolg bij de verkiezingen voor het Europees Parlement op 6 juni. De gang van zaken in dit proces illustreert hoe het niet moet.
In plaats van reflectie op de uitslag van 22 november kregen de leden van PvdA en GroenLinks al enkele dagen na de verkiezingen zonder gelegenheid voor discussie de vraag voorgelegd of er een gemeenschappelijke lijst moest komen bij de verkiezingen voor het Europees Parlement in juni 2024. De referendumuitslag aan PvdA zijde was voorspelbaar “ja” op basis van een voorstem van iets minder dan een derde van de leden. Voorspelbaar omdat het besluitvormingsproces al langer de voorstanders van samengaan bijeenbrengt en overwegend gemotiveerd lijkt door de mate van programmatische overeenstemming tussen twee partijen in oppositie. Die trein snelt maar door.
Dat bleek uit het vervolg, ook weer per referendum zonder discussie. Eerst de aanwijzing van de lijsttrekker in de deal na de keuze voor Frans Timmermans. Dat werd dus Bas Eickhout, gerespecteerd om zijn groene inbreng in het Europees Parlement. Maar dat hij na zijn verkiezing tot aanvoerder van de gemeenschappelijke lijst ook tot een van de twee “Spitzenkandidaten” van de Europese Groenen/EFA zou worden verkozen... was dat ook onderdeel van de afspraak? Het gevolg is dat de lijsttrekker straks voluit voor groen gaat en de nummer twee op de lijst, de om zijn rode inbreng gewaardeerde PvdA’er Mohammed Chahim, aan de zijlijn van de debatten mag toekijken. En dat terwijl het gezamenlijk verkiezingsprogramma nog op 20 april moet worden vastgesteld en de uitvoering zal worden bevochten in twee verschillende fracties in het Europees Parlement. Het is een illusie om te denken dat een gezamenlijk programma leidend zal zijn voor politieke besluitvorming binnen ideologisch en in de praktijk aanzienlijk van elkaar verschillende groeperingen. Sociaaldemocraten vormen nu een meerderheidscoalitie met de christendemocraten terwijl de groene fractie doorgaans opereert vanuit de oppositie. Wat zijn de consequenties hiervan naar kiezers en gekozenen? Hoe denkt de PvdA met haar rode sociaaldemocratische idealen te worden herkend met een door de groene wol geverfde lijsttrekker?
Het volgende stadium dient zich intussen alweer aan, de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen in maart 2026. In de komende tijd zullen dus overal in het land vragen naar de aard van de samenwerking moeten worden beantwoord. Omdat de lokale praktijk al heel lang een grote verscheidenheid aan vormen van zelfstandige deelname tot gezamenlijke lijstvorming laat zien ligt het in de rede dit als uitgangpunt te blijven hanteren. Als echter ondertussen de fusielobby blijft doorzetten neemt het risico toe dat intern debat daarover opnieuw de hoofdaandacht opeist. De voortekenen zijn niet gunstig.
Zo is aan de aanstaande congressen van PvdA en GroenLinks op 20 april een motie voorgelegd om gedurende het jaar 2025 de leden bezig te houden met “het verkennen van verschillende vormen die een toekomstige samenwerking kan aannemen (blijvende alliantie, nieuwe partij, of fusie)”. Voor de roodgroene lobby gaat dat te langzaam, want die willen, in een aan het PvdA-congres voorgelegde motie, al in november 2024 per afdeling uitspraken forceren over “het wel of niet met GroenLinks deelnemen aan de gemeenteraadsverkiezingen”. En dat door middel van een “bij voorkeur online” ledenraadpleging. Dat is een bewuste strategie om steun te verwerven vanachter het anonieme scherm en het oordeel en de ervaring van afdelingsbestuurders, fracties, wethouders, burgemeesters en a fortiori de potentiële kiezers te omzeilen. Met als voorzienbaar gevolg dat de bestaande diversiteit aan opvattingen wordt gereduceerd tot een referendumvraag die een enthousiaste “ja”-lobby de kans biedt om door te zetten. Het is een inmiddels beproefde methode die de kiem legt voor opheffing van de Partij van de Arbeid.
Contra een fusie
Zijn de “neezeggers” echt zo in de minderheid als steeds maar weer blijkt uit de referendumuitkomsten? Er zijn partijgenoten die weinig op hebben met de letterlijk en figuurlijk digitale besluitvorming, of berustend toezien, of afhaken als partijlid en/of kiezer. Hoeveel het er zijn kan niemand inschatten. Dat het gevolgen heeft voor welke kiezersgroepen zich nog langer door de rode PvdA aangesproken voelen is in november pijnlijk gebleken.
En wat ook onder ogen moet worden gezien is dat bij een verder naar links opschuivende fusiepartij in het politieke spectrum een gat op centrum-links ontstaat, daar waar de strijdende en polderende vakbeweging haar politieke tegenhanger nodig heeft. De sociaaldemocratie beweegt en manifesteert zich daar, sinds 1894. Wie denkt dat dit in 2024 niet meer actueel is miskent de permanente strijd over eerlijk delen en de kwaliteit van het bestaan die steunt op ideologische grondslag en op het vele dat is bereikt. En juist waar nu de waan van de dag essentiële maatschappelijke normen en waarden onder druk zet, is de lange historische lijn van sociaaldemocratische binding en organisatie een bezit om te koesteren.
Het is misschien nog niet te laat om op de pauzeknop te drukken en te voorkomen dat de komende anderhalf jaar opgaat in interne discussie over een mogelijke partijenfusie terwijl Wilders de ruimte krijgt en neemt om als machtsmakelaar ons land en onze waarden dramatisch uit te hollen. Een ruk naar links biedt niet het antwoord op de problemen waarvoor Nederland als verantwoordelijk lid van de EU en de VN en vele Nederlanders binnen onze samenleving zich zien gesteld. Daarvoor zullen we ons moeten richten op de fundamentele opdracht dat linkse partijen er enerzijds goed aan doen om zich te verenigen tegen ondermijning van democratie, rechtsstaat en een inclusieve samenleving; en anderzijds aansluiting blijven zoeken bij andere partijen gepositioneerd in het centrum en op centrum-rechts, dus tot en met NSC, BBB en de VVD. Opdat daarmee een dam wordt opgeworpen tegen de intolerantie en het eng nationalisme van extreemrechts.
En ontdaan van de ballast die een fusietraject onvermijdelijk meedraagt kan de PvdA haar energie bij voorrang inzetten op een project dat gaat onderzoeken hoe de partij in staat wordt gesteld een bredere electorale coalitie (hoog- en laagopgeleiden, Bloemendaal en Oude Pekela) te vormen die een aantrekkelijke en relevante centrum-linkse positionering mogelijk maakt. Dat vraagt om een langere periode van onderzoek, gesprekken en mobilisatie van een diverse groep van leden, sympathisanten en oud-kiezers. Hierbij kan inspiratie worden geput uit het project Van Waarde dat de WBS in 2013 startte.
Pro een federatie?
Dit pleidooi voor afwijzing van een fusie behoeft bijzondere vormen van samenwerking tussen Partij van de Arbeid en GroenLinks niet in de weg te staan. Ook om de constructieve kanten van wat recent aan samenwerking is tot stand gebracht zou kunnen worden verkend of en hoe Partij van de Arbeid en GroenLinks toekomstige samenwerking mogelijk in het verband van een federatie zouden kunnen voortzetten. Daarbij blijven identiteit, inspiratie en organisatie van partijen gescheiden en kan bij iedere verkiezingsronde opnieuw worden besloten over inhoud en vorm van de te voeren electorale strategie. In Amsterdam lukte het de PvdA naast, en in het college met, GroenLinks een aansprekend resultaat te boeken. Een goed voorbeeld van hoe het ook kan.
Tenslotte zou een federatie een platform kunnen bieden voor verbreding van samenwerking met andere (centrum-)linkse partijen en maatschappelijke organisaties die de grondbeginselen van democratie, rechtsstaat en inclusieve samenleving voorstaan. Zo kan links de hand blijven reiken naar de krachten die ook pal staan voor deze kernwaarden. En een constructieve bijdrage blijven leveren aan de bestuurbaarheid van Nederland en de Europese Unie. Via het centrum kan zo, ondanks de tegenslag bij de verkiezingen nieuw progressief vermogen en elan worden gegenereerd. Want het is alle hens aan dek.