Het is naar mijn mening een nare, kwalijke, en onnodige aanval op Griet's persoonlijke gevoel
Schrijfster Griet Op de Beeck vertelde op 25 september in een interview bij De Wereld Draait Door over een vreselijk jeugdtrauma: jarenlang misbruik door haar vader. Zij was daarvan overtuigd geraakt na jarenlange therapie, en had een scala aan indicatoren verzameld (107 in totaal) die haar gevoel ondersteunen.
Een misbruikverhaal is nooit prettig en levert ongemakkelijke televisie op. Het verhaal maakte, terecht, veel indruk op de kijker. Een indicatie is de hoeveelheid reacties op verschillende sociale media; Shownieuws wijdde een bericht aan de soms emotionele reacties op het verhaal van Griet Op de Beeck, die ik hierna voor het gemak Griet noem.
Einde verhaal? Niet helemaal. Enkele dagen later zette Volkskrant-columnist Max Pam vraagtekens bij het relaas van Griet. Het kwam hem op veel kritiek te staan. Was die kritiek terecht? In eerste instantie dacht ik dat de column nog redelijk genuanceerd was, maar bij nader inzien ben ik tot de conclusie gekomen dat dat toch niet zo is. Het is naar mijn mening een nare, kwalijke, en onnodige aanval op Griet’s persoonlijke gevoel: naar vanwege het expliciet uitgesproken en slecht onderbouwde wantrouwen, kwalijk vanwege de manier waarop Griet’s angst voor ongeloof (zoals zij in het interview aangaf) uitkomt, en onnodig vanwege de ongerichte kritiek: met een andere insteek had een commentaar over ons feilbare geheugen een stuk meer hout kunnen snijden.
In zijn column trekt Pam Griet’s herinnering in twijfel, dubbelop zelfs: “Was het ook waar wat Griet Op de Beeck ons te vertellen had?” en kort daarop: “Was het ook waar wat Griet Op de Beeck vertelde over wat zij in haar jeugd heeft meegemaakt?” Pam gebruikt drie argumenten om zijn betoog dat het allemaal wel eens niet waar zou kunnen zijn (of op zijn best twijfelachtig) te ondersteunen: 1) Harry Mulisch, 2) Sigmund Freud, 3) Crombag en Merkelbach.
Ten eerste de Mulischredenering: die gaat als volgt. Op de Beeck schrijft romans. Mulisch schreef ook romans. Mulisch heeft eens gezegd dat hij zich soms gebeurtenissen herinnerde die nooit hadden plaatsgevonden (wie niet, denk ik dan). Dus dat zou bij Op de Beeck ook het geval kunnen zijn. Ik vind dit een uiterst vergezochte redenering. Door de plaatsing van deze anekdote, precies voor de zin “Was het ook waar?” impliceert Pam dat de fantasie van Op de Beeck wellicht met haar aan de haal is gegaan.
Pam’s tweede argument komt bij Sigmund Freud vandaan. Incest komt voor, maar een therapeut kan het ook zomaar verzinnen, zoals Freud deed in het geval van de Wolfman. Dat laatste is op zichzelf een bekende kritiek op Freud, die op zichzelf lastig te onderbouwen is want we kunnen niet (meer) in het hoofd van wolfman Sergej Pankejev kijken, en daarnaast is psychoanalyse als discipline zo vaag dat Freud makkelijk had kunnen zeggen: “De wolfman ontkent het, maar psychoanalyse heeft het nu eenmaal naar boven gehaald dus het is zo.” Laten we zeggen: Freud aanhalen om een argument te ondersteunen is nooit sterk, en in dit geval al helemaal niet omdat we niets weten over de therapie die Op de Beeck ondergaan heeft: er bestaan tegenwoordig veel meer (en betere) methoden dan psychoanalyse. In feite worden Op de Beeck’s therapeuten hier indirect van frauduleus handelen beschuldigd.
Het derde argument dat Pam gebruikt komt uit de geheugenpsychologie. Crombag en Merkelbach stellen dat zogenaamde hervonden herinneringen niet altijd juist zijn. In de geheugenpsychologie is het onderzoek van Elizabeth Loftus hiernaar ook relevant. Loftus wist haar proefpersonen bijvoorbeeld een herinnering aan te praten over een in hun jeugd voorgevallen incident (het ‘lost in the mall’-experiment). Na terugkomst in het laboratorium waren proefpersonen overtuigd van hun herinnering, ook al was die vakkundig ‘aangebracht’ (het is ook een populair Hollywoodthema, de film Total Recall speelt bijvoorbeeld met dit idee).
Er zijn drie problemen met het aanhalen van al deze bevindingen. Ten eerste weten we niet hoe Op de Beeck’s herinneringen tijdens de therapie tot stand zijn gekomen. Was er sprake van invloed of sturen door de therapeut? We weten het niet.
Ten tweede: welke herinnering ook naar boven is gekomen tijdens de therapie, het sluit niet uit dat de gebeurtenissen die Op de Beeck zich herinnert daadwerkelijk voorgevallen zijn. Misschien in lichtere of zwaardere vorm, maar hoe de herinnering ook tot stand is gekomen, de herinnerde gebeurtenis kan echt zijn. Op de Beeck is achteraf naar aanwijzingen gaan zoeken, en daar schuilt het gevaar van confirmation bias in (je ziet wat je wil zien), maar dat sluit de eventuele echtheid van de herinnering nog altijd niet uit.
Ten derde: Op de Beeck gaf aan geen directe herinnering aan de gebeurtenissen te hebben. Dat maakt dat je uitspraken over de waarheid helemaal niet zo direct kunt stellen. Je moet namelijk onderscheid maken tussen 1) de gebeurtenissen in het verleden, en 2) de overtuiging dat er in het verleden iets gebeurd is. Griet doet geen uitspraken over punt 1, maar wel over punt 2. Vervolgens beoordeelt Pam punt 1. Als je iets wil beoordelen over Op de Beeck’s herinneringen, dan is de vraag hoe zij tot haar overtuiging is gekomen veel relevanter dan de vraag of haar herinnering op zichzelf correct is. Daarom denk ik dat Pam’s betoog de plank misslaat.
Ik kan me drie scenario’s indenken waarin Pam’s commentaar wel relevant zou zijn geweest.
Stel dat Griet had gezegd: “Tijdens de therapie herinnerde ik me alles ineens weer!” Dan kun je onder verwijzing naar Crombag en Merkelbach vanuit de wetenschap naar ‘false memories’ verwijzen, en op zijn minst proberen de echtheid van de herinnerde gebeurtenis nuanceren.
Stel dat Griet had gezegd: “Onder hypnose kwamen ineens allerlei herinneringen naar boven!” Dan kun je aan de hand van wetenschappelijke bevindingen over herinneringen die tijdens hypnose naar boven komen (een populair thema in tv-series en films) beargumenteren dat dergelijke herinneringen helemaal niet juist hoeven te zijn. De gehypnotiseerde is wel makkelijk overtuigd van de waarheid van dergelijke herinneringen.
Stel dat Griet had gezegd: “De therapeuten analyseerden mijn dromen, en zo kwamen we tot een onomstotelijke conclusie.” Dan was onder verwijzing naar Freud, kritiek op Freud, en wat we over dromen weten hard commentaar over Griet’s herinneringen mogelijk. Wat de betekenis van dromen ook is (als die er al is): het is onvoldoende om een incestherinnering aan op te hangen.
Aangezien geen van de drie bovenstaande scenario’s in het geval van Griet Op de Beeck aan de orde was, concludeer ik dat de kritiek van Max Pam op haar herinneringen slecht onderbouwd is en in feite de plank missloeg.