© cc-foto: daveynin
Toen ik in 1986 de studie Beleid, Management en Organisatie, 2de fase hbo, aan de Hogeschool in Amsterdam volgde, was er nog een afzonderlijk vak non-profit organisaties. Non-profit organisaties waren in de sociale sector dominant en belangrijk. Hoewel het vaak als een softe sector werd afgeschilderd was het werk en de aanpak niet vrijblijvend. Effectiviteit en efficiëntie waren belangrijke criteria waar door verenigings- of stichtingsbesturen op werd gestuurd, en door de inspectie op werd getoetst. Die toetsing was duidelijk en eenduidig voor de verschillende sectoren, en bij onvoldoende prestatie werd er dan ook gesanctioneerd.
In de toenmalige opleiding werd al vooruitgekeken naar een transitie van de non-profit sector naar de marktsector. Zo werd het advies van de commissie Dekker over de structuur en organisatie van de gezondheidszorg, waarbij de zorgverzekeraars onderling moesten gaan concurreren, besproken.
De vooruitblik werd bewaarheid: de marktmantra deed zijn intrede. In vrijwel alle sociaal-maatschappelijke sectoren moest de markt zijn werking gaan doen. Allerlei bureautjes schoten als paddenstoelen uit de grond om de financiële taart die door de overheden werd voorgehouden te verdelen. Gevolg: versnippering, met een lappendeken van verschillende typen organisaties die vooral getoetst werden op beloofde output en de jaarrekeningen, en het doorbreken van continuïteit, omdat er vaak op contractbasis voor een aantal jaren financiering werd toegekend.
Omdat de overheid toch verantwoordelijk bleef voor kwaliteit en doelstellingen in de maatschappelijke sector, nam de bureaucratische controle toe. Er was sprake van audits, intern en extern, accountantsverklaringen, inspectierapporten die steeds moesten worden goedgekeurd.
Dit geeft drie grote problemen. Het eerste probleem is het risico van een verstoorde relatie tussen ambtenaren en uitvoerende organisatie, omdat controles zijn gebaseerd op wantrouwen. Het tweede probleem is dat vaak niet getoetst wordt op inhoud maar enkel op output en eventueel klanttevredenheid. Het derde probleem is dat de bureaucratie veel tijd en inspanning kost, en daardoor veel geld kost dat beter besteed kan worden. Omdat allerlei procedures worden doorlopen wordt vaak pas laat ingegrepen of bijgestuurd, wat weer extra kosten en verlies van kwaliteit meebrengt.
Een speciaal probleem van marktwerking is het feit dat de markt de gemakkelijke weg kiest, door zich te richten op eenvoudig op te lossen problemen en de moeilijke vraagstukken voor zich uit te schuiven of te negeren. Ook is een probleem dat de markt er baat bij heeft om zichzelf in stand te houden door probleemsituaties in haar sector te continueren of nieuwe problemen te scheppen.
Dit lijken me voldoende redenen om de huidige marktwerking in de maatschappelijke sector terug te dringen. De vraag is hoe dat aan te pakken. Terug naar hoe het vroeger was zal moeilijk worden. Toch moeten we als samenleving weer grip krijgen op de maatschappelijke basisvoorzieningen voor iedereen.
Allereerst zal de overheid haar maatschappelijke opdracht serieus moeten nemen en zaken waarvoor ze verantwoordelijk is ook zelf uit moeten voeren en de regie in eigen hand houden, in plaats van massaal uit te besteden. Daarvoor is een reorganisatie bij de overheid zelf nodig: minder proceduregerichtheid, en dus minder proces- en controlegerichte ambtenaren, en meer ambtenaren met goede inhoudelijke kennis en een heldere visie, die richting en ondersteuning bieden. Ook pleit ik voor een nieuwe onderzoeks- en onderwijsspecialisatie “non-profit organisaties”, waarbij terugdringen van marktwerking een van de uitgangspunten is.
cc-foto: daveynin