Je kunt toch moeilijk volhouden dat Thatcher bekend stond om haar empathische optreden
Zes van de nu in de Tweede Kamer vertegenwoordigde partijen hebben bij de komende verkiezingen een vrouwelijke lijsttrekker. Dat zijn D66 (Sigrid Kaag), PvdA (Lilianne Ploumen), SP (Lilian Marijnissen), Partij voor de Dieren (Esther Ouwehand), 50PLUS (Liane den Haan) en Splinter (Femke Merel van Kooten-Arissen).
Of die laatste twee zetels zullen halen is nog onzeker. Bij de rest zal dat wel lukken, al lijkt het buitengewoon onwaarschijnlijk dat straks een vrouw haar intrek in het Torentje neemt. Kaag, en in mindere mate Ploumen en Marijnissen, pretenderen weliswaar dat dat doel haalbaar is, maar de kans dat hun partij straks de grootste wordt is te verwaarlozen. Op de Nederlandse Angela Merkel of Margaret Thatcher blijft het voorlopig wachten.
Toch is er sprake van een duidelijk stijgende lijn. Bij de vorige verkiezingen in 2017 werd maar één vrouwelijke lijsttrekker gekozen. Dat was Marianne Thieme van de PvdD (die het Binnenhof inmiddels heeft verlaten). Nu worden dat er minstens vier, en mogelijk meer.
Het heeft lang geduurd voordat vrouwen een grotere rol gingen spelen in de politiek. Zij verwierven twee jaar later dan mannen stemrecht: in 1919. De eerste vrouwelijke staatssecretaris trad pas aan in 1953 (Anna de Waal van de PvdA). De eerste vrouwelijke minister was Marga Klompé (KVP, een voorloper van het CDA) in 1956. Niet eerder dan in 1977 kreeg Nederland een vrouwelijke lijsttrekker (Ria Beckers van de PPR, later opgegaan in GroenLinks). Paars II, dat beëdigd werd in 1998, had voor het eerst vrouwelijke vicepremiers (Annemarie Jorritsma van de VVD en Els Borst van D66).
In het huidige kabinet zijn er ook weer twee vrouwen vicepremier (Kajsa Ollongren van D66 en Carola Schouten van de ChristenUnie), maar wel aanzienlijk meer vrouwelijke bewindslieden dan nog niet zo heel lang geleden. Ook is het aantal vrouwelijke Kamerleden in een eeuw tijd gestegen van een enkeling tot ongeveer een derde. Dat neemt niet weg dat er nog heel wat werk aan de winkel blijft voor de verhouding tussen de seksen in politiek Den Haag in evenwicht is.
De achterstand van vrouwen in de politiek zie je ook elders in de samenleving, bijvoorbeeld in het bedrijfsleven en de wetenschap. Dat wil uiteraard niet zeggen dat die daarmee goedgepraat zou zijn. Vrouwen maken de helft van de bevolking uit. Het is niet meer dan logisch dat ze ook een evenredige plaats innemen in het landsbestuur en andere maatschappelijke sectoren.
Wel waag ik te betwijfelen of de politiek (of het bedrijfsleven) een compleet ander aanzien krijgt als er meer vrouwen op sleutelposities zouden komen. Volgens een vaak gehoorde theorie beschikken vrouwen door hun zachte natuur over meer inlevingsvermogen dan mannen en zijn ze minder geneigd hun wil door te drukken. In machtsposities zouden zij zich daardoor gunstig onderscheiden.
De praktijk wijst daar vooralsnog niet op. Je kunt toch moeilijk volhouden dat Thatcher bekend stond om haar empathische optreden. Ook Merkel is niet zo lang aan het bewind kunnen blijven dankzij haar vrouwelijke eigenschappen. Ze is gewoon slimmer (of zo je wilt sluwer), en als het nodig is harder, dan de mannen om haar heen. Hetzelfde geldt voor de vrouwen die het in Nederland ver hebben gebracht, zoals Neelie Kroes of Femke Halsema. Vrouwelijke politici die door hun zachtheid en gevoeligheid de top wisten te bereiken zijn er bij mijn weten niet, al wil ik graag voorbeelden horen.
Natuurlijk valt aan te voeren dat afschrikwekkende potentaten als Donald Trump en Viktor Orbán allemaal mannen zijn. Ik vrees echter dat we ook hier te maken hebben met een glazen plafond. Mannen zijn niet beter dan vrouwen, maar het omgekeerde geldt net zo goed.