We kijken nu nog te veel naar wat kinderen níet kunnen.
Onlangs las ik in De Volkskrant dat Rob Jetten en Paul van Meenen (beiden D66) het onderwijs ‘binnenstebuiten willen gaan keren’ tijdens de aanstaande kabinetsperiode. Ze kregen in elk geval alvast de kans om paginagroot hun enerverende plannen te verduidelijken en zodoende hun partij opnieuw weer neer te zetten als dé onderwijspartij van Nederland. Zo pleiten ze onder andere voor een rijke schooldag met veel sport en cultuur, onderwijs als opvang inclusief warme lunch, afschaffing van de eindtoets in groep 8 en maatwerk op scholen, onder andere door het formeren van brede brugklassen voor het aanmoedigen van een soepele overgang van de basisschooltijd naar de middelbare school.
Nu weten we dat het nog een klein jaartje duurt voordat deze ideeën daadwerkelijk tot uitvoering kunnen worden gebracht – de komende verkiezingen zijn immers pas in maart 2021 – én dat papier geduldig is. De eerdere kabinetten, inclusief het huidige, hebben helaas tot nu toe weinig daadkracht getoond in het verwezenlijken van doeltreffende oplossingen voor de problematieken in het onderwijsveld. Toch wil ik telkens weer blijven geloven in verbetering en hopen op daadkracht van de regering om het onderwijs als fundament te zien voor de toekomst van alle (aanstaande) leerlingen. Zodat we binnenkort bijvoorbeeld niet meer hoeven te spreken over een beschamend percentage van 25% ‘functionele analfabeten’ onder alle vijftienjarigen.
Hoopgevend is de uitspraak van Van Meenen, die geheel terecht opmerkt dat we nu nog te veel kijken naar wat kinderen vooral níet kunnen. Daar worden ze doorgaans nog altijd op afgerekend bij toetsen en bij de inschaling van hun niveau. Hij heeft naar mijn idee dan ook gelijk wanneer hij zegt dat het zoveel stimulerender werkt als we dit omdraaien. Zodat we, na het aanleren van de basisvaardigheden, mogen gaan kijken waar de talenten van leerlingen juist wél liggen en hoe deze nog meer kunnen worden geprikkeld en uitgebouwd.
Dit invoeren van maatwerk zou kunnen betekenen dat leerlingen bepaalde vakken, waar hun kennis en interesse ligt, op een hoger niveau zouden kunnen gaan volgen in het middelbaar onderwijs. Zo zou een vmbo-leerling met een talenknobbel bijvoorbeeld enkele vreemde talen op havo-niveau moeten kunnen volgen, of een exact ingestelde havo-leerling de vakken wis- en natuurkunde op vwo-niveau. Op deze manier geef je de leerling meer erkenning voor het kunnen ontplooien van zijn eigen kennis en talent. Een diploma behalen zal vervolgens zorgen voor meer uitdaging en motivatie, leerlingen worden niet meer afgerekend op het idee dat hun minst goede vak het diploma bepaalt en er kan tevens beter worden afgestemd op de eisen van de vervolgopleiding.
Een en ander deed me denken aan een lezing van Marc Lammers, die ik jaren geleden bijwoonde. Lammers was acht jaar lang bondscoach van het zeer succesvolle Nederlands vrouwenhockeyteam, dat in 2004 en in 2008 onder zijn leiding respectievelijk zilver en goud won tijdens de Olympische Spelen. Hij gebruikte een bijzondere motivatie-metafoor om de overeenkomsten tussen topsport en onderwijs te benoemen. Zo pleitte hij ervoor om meer in te zetten op de kwaliteiten van mensen, ten behoeve van de motivatie en het uiteindelijke succes. Om bepaalde persoonlijke kwaliteiten van een 8 naar een 9 te laten gaan, in plaats van ongeïnspireerd en tegen alle plezier in van een 5 naar een 6 proberen te werken. Dit werkt immers stimulerender, zorgt voor erkenning van het talent, geeft zelfvertrouwen, werkt minder spanningen in de hand en doet recht aan de behoeften van de sporter/leerling. Allen eigenschappen die het creëren van een intrinsieke motivatie ten goede zal komen. En leerlingen uiteindelijk kan helpen om hun kwaliteiten te ontwikkelen en zodoende op een ontspannen manier persoonlijk succes te mogen ervaren.