Leeuwarden, als een oude man die monkelend door zijn eigen straten slentert.
Onbegrijpelijk doodlopende paden. Pallets vol onduidelijk plastic. Gebouwen die niets verraden van de activiteiten binnen die muren. Koud, guur en leeg, zo zie ik mijn vlakke land graag. Het zijn de laatste beelden voor een treinreiziger die Holland verlaat en het overweldigend landschap van het Friezen-land betreedt. Lange rijen dunne boompjes in de mist met na Heerenveen steeds minder bebouwing. Eenzaam kerkje op een terp in fris weilandgroen. Oeverloos mooi.
Dan doemt die ijskoude parel van het Noorden op. Fier Leeuwarden. Hier liggen de eeuwen als jaarringen naast elkaar en heeft grauwe stadsvernieuwing nauwelijks grip op het aanzien van de stad. Waar voorgoed verloren jaren normaliter plaats maken voor de nieuwe tijd bestaan 50er jaren en de jaren 2000 hier als vanzelfsprekend naast elkaar. Onlosmakelijk verweven en toch lijken ze geen weet te hebben van elkaars vergankelijkheid. Vroeger is hier ook nu. Letterlijk.
Leeuwarden, als een oude man die monkelend door zijn eigen straten slentert. Zijn voetstappen zijn in de eeuwigheid vastgelegd en zijn rochelende hoest is blijven hangen tussen de hoge bakstenen muren. Daar waar het echte leven onhoorbaar galmt tussen de huizen, waar slop en steeg uitmonden in de grandeur van de 16e eeuw, juist daar. Deze stad verlaat zich niet op onbaatzuchtig vertier. Hier heerst geschiedenis als een genadige broodheer. Dwingend doch rechtvaardig. Modeste dwingelandij.
Imponerende gevels vol uiting van roem en rijkdom. Wie de blik opwaarts heft treft een zegen aan volmaakt historische bouwkunst. Een stad, vol van verborgen en getoonde lyriek. Prachtig geconserveerde waardigheid van het huis van Eijsinga. Stadswoning van de gegoede burgerij die zich gewoonlijk op het platteland ophield, een gebouw nu zo gastvrij opengesteld en liefdevol beheerd door vrijwilligers die haar muren koesteren. Vlakbij het wonderlijk bouwsel ‘De Utrecht’, een architectonische droom van geel baksteen, granieten hoekblokken en keramische dak-elementen.
Zelfs de vogels vliegen hier anders. Kroegenstad. Verweerde gezichten. Echte mensen en echte armoede. Stenen uit de straat, verwaarloosde, rottende vensterbanken. Bij het huis van Slauerhoff aan de Voorsteek meldt een korte aanhaling; “Alleen in mijn gedichten kan ik wonen..”. Wrang contrast met de bezoedelde pui vol grove graffiti waarin de versleten, kunststof plaquette prijkt. De stad zucht en verzucht maar bemint zijn helden en heldinnen.
Daar is ook de onheilszwangere plek van het huis van bewaring. In die bochtige hoek aan de Oostersgrachtswal bevrijdde op 8 December 1944 een knokploeg 51 mensen. Heldendaad uit naam van burgerlijk fatsoen en nooit voldoende bezongen overwinning op het fascisme. Het donker, de stenen van de huizen ademen een geschiedenis die ik nauwelijks ken maar wel voel. Hier hebben loden handen zwaar werk verricht. Margaretha Geertruida Zelle in haar gedaante van alter ego Mata Hari danst nog altijd wulps over de Kelders, haar geboorteplek in de stad. Het Oranjepoortje bij de kerk dat subtiel herinnerd aan de stadhouder van Oranje Nassau. Maar ook ‘Ierse pub’ gevestigd in een gekromd pand, ooit garagebedrijf, met hoge plafonds, versleten en gekleurd door ontelbare uren drinkgelag en sigarettenrook.
Op de Tweebaksmarkt betwisten twee kauwen elkaar het recht op een chocoladereepwikkel waar blijkbaar nog iets eetbaars in kleeft.
En dan is daar, aan de rand van de stad, dat schone houten bankje met daarnaast een keurig bijgehouden vuilnisbak in ‘the middle of nowhere’. Neerlands polder-toeristisch hoogtepunt in een notedop.
Amsterdam heeft ‘t.
In Rotterdam gebeurt het.
En Leeuwarden leeft. Eeuwig!