Het is weinig constructief de ander, laat staan een compleet land, meteen van een permanent en schaamtevol etiket te voorzien
Met de schandalige dood van George Floyd, het zoveelste slachtoffer van een gebroken Amerika, lijkt het moment van structurele verandering aangebroken. Landelijk wordt al twee weken intensief geprotesteerd. De boodschap: er is geen plek voor racisme en politiegeweld – laat staan in combinatie. Het moet anders en het is te hopen voor alle minderheden, en met name de Afro-Amerikanen, dat het er eindelijk van komt.
De vooruitzichten lijken gunstig. Niet alleen omdat de vervolging van de betrokken agenten relatief snel in gang is gezet, maar ook omdat – veel meer nog dan na de talloze eerdere incidenten – de hele wereld aandachtig toekijkt. En daar blijft het niet bij.
Overal gaan mensen pleinen en feeds op om steun te betuigen aan de demonstranten in de VS. Zo ook in Nederland. Maar waar het Damprotest de opmaat had moeten vormen voor een reeks van verbroederende samenkomsten, liet het bij monde van Akwasi vooral zien dat het debat zich in Nederland inmiddels op een hellend vlak bevindt. Aan de ene kant is het verworden tot een zwart-wit discussie dat alles opslokt en waarin enkel nog plek is voor goed of slecht, terwijl het debat aan de andere kant onnodig wordt vertroebeld met termen als ‘institutioneel racisme’ en vergroot door maar liefst 400 jaar terug in de tijd te gaan.
Vooropgesteld, discriminatie (in de brede zin) speelt ook zeker in ons prachtland een rol. Als halve Surinamer met een hevig stotterprobleem kan ik daar over meepraten. Ondanks (of juist door) mijn licht uitgevallen huidskleur en keurige achtergrond, weet ik namelijk donders goed hoe het voelt om wezenlijk anders te zijn en te worden behandeld.
De verschillende ervaringen zijn zo uit de mouw te schudden. Van de onterechte omsingeling door een zwaarbewapend arrestatieteam op mijn zestiende tot de talloze keren dat de hoorn erop werd gegooid omdat mijn haperen werd aangezien voor een grap, en alles daartussenin – de kinderachtige grappen inbegrepen. Dat betekent echter niet automatisch dat ik met wezenlijk slechte mensen van doen had. Het getuigt eerder van een bepaalde naïviteit of onwetendheid.
Dat kan prima worden aangekaart, maar het is weinig constructief de ander, laat staan een compleet land, in dergelijke gevallen meteen van een permanent en schaamtevol etiket te voorzien. Want als de Zwarte Piet-discussie, die ook de Surinaamse en Antiliaanse gemeenschap verdeelt, ons iets heeft geleerd is het wel dat grijstinten alomtegenwoordig zijn.
Zo zijn er bijvoorbeeld heus voorstanders die openstaan voor verandering. Nu sommigen de Amerikaanse situatie echter zonder voorbehoud op onze samenleving projecteren, en daarmee ook het sentiment van daar importeren, ligt het gevaar op de loer dat men daaraan voorbijgaat. Zo kan het inmiddels zelfs gebeuren dat tafelgesprekken ontaarden omdat een gekleurde disgenoot naar zijn etnische achtergrond wordt gevraagd, en is het antwoord van de optelsom ‘politie’ plus ‘overledene van kleur’ altijd ‘racisme’. In een wereld van extremen is namelijk geen ruimte voor simpele concepten als oprechte interesse of ongelukkige samenloop van omstandigheden.
Juist daarom moet het publieke debat intact blijven. Want om problemen op te lossen zul je met de ander het gesprek aan moeten gaan. Je zult moeten blijven uitleggen wat je dwarszit en anderen kunnen laten inzien waarom iets niet juist is. Dat leidt tot het (wederzijds) begrip wat nodig is voor verandering.
Doe je dat niet maar veroordeel je wel, zeker als je daarvoor een krachtterm als ‘racist’ gebruikt, dan zet de ander waarschijnlijk de hakken in het zand. Daarmee ontneem je de maatschappij een volwaardige dialoog die tot een meer inclusieve maatschappij kan leiden, en blijven we achter met vermakelijke maar nutteloze Op1-ruzies tussen El Ouali (NIDA) en Hoogwerf (Leefbaar Rotterdam).
En natuurlijk kent Nederland ook vormen van discriminatie waar helemaal geen ruimte voor mag zijn. Schrijnende gevallen die apert onrechtvaardig zijn en die gelijk de kop in moeten worden gedrukt. Men denke aan de ongewenste situatie dat mensen met ‘lastige’ namen maar vergelijkbare kwaliteiten meer moeite hebben om op sollicitatiegesprek te komen, de malloten die gekleurde voetballers met apengeluiden begroeten of de politici die Nederlanders met een migratieachtergrond bij het minste of geringste, expliciet of niet, naar de grens verwijzen.
Willen we deze discriminatoire uitwassen voorgoed uitroeien, dan is het alle hens aan dek, want pas samen staan we sterk. In tegenstelling tot wat luidkeels wordt geroepen, is dat in Nederland gewoon nog mogelijk. Laten we het daarom, zoals Akwasi wél terecht opmerkte, niet zo ver laten komen als in de VS.