Ik ben niet een bovengemiddeld goed mens, misschien ben ik zelfs een beetje een ondergemiddeld goed mens. Dat ik dit opschrijf in de eerste zin van een column, is voor de lezer een verademing. Wanneer hij immers door mensen als Sander Schimmelpenninck of Tim Hofman geproduceerde content tot zich neemt, voelt hij zichzelf in moreel opzicht altijd de mindere, en dat is buitengewoon onaangenaam.
Behalve slechter dan bovengenoemde makers, die natuurlijk slechts het topje van een ijsberg aan moralistische media-grootheden vormen, ben ik ook dommer. Hiermee word ik geconfronteerd als mensen mij iets proberen uit te leggen over het klimaat. Laatst vertelde iemand over luchtstromen langs de Noordpool, maar ik heb zo weinig ruimtelijk inzicht dat ik nauwelijks een wasmachine kan helpen verhuizen.
Het enige dat ik daarom wil weten van politici die milieumaatregelen voorstellen is: wat moet ik inleveren, en wat bereiken we ermee? Bijvoorbeeld: ‘Wanneer we met zeventien miljoen Nederlanders twintig jaar lang ons huis niet uitkomen, de hele dag onder een deken liggen en rauwe bonen eten, scheelt dat 0,00001 graad opwarming waardoor we minder kans hebben om door een tornado te worden verzwolgen’.
Maak het concreet, lieve klimaatvrienden, dan krijgen jullie de PVV-stemmer misschien wel mee. Want waarom zou een Wilders-aanhanger intrinsiek slechter zijn dan een GroenLinksPvdA’er? Ben ik zelf überhaupt een beter mens dan de Blonde Verlosser uit Venlo? Hoewel ik nooit veroordeeld werd voor groepsbelediging, moet nog blijken of men bij mij kan aankloppen in het geval van een nieuwe Hongerwinter.
Laat ons de decembermaand aangrijpen om eens goed contact te maken met onze harde, egoïstische kant. Geef niks aan goede doelen, zet zuchtend de televisie uit als er tsunami-slachtoffers op een vlot voorbij drijven, houd op Kerstavond de deur gesloten voor bedelaars. Waarschijnlijk opent uw hart zich in januari dan pas echt.