Benoeming van deze geschiedenis is een eerste noodzakelijke stap om een einde te maken aan de ontmenselijking van een volk
co-auteur: Inge Drost, secretaris Federatie Armeense Organisaties Nederland (FAON)
Vandaag vindt in Assen weer de landelijke herdenking plaats van de Armeense genocide van 1915. Aan deze ingetogen plechtigheid nemen al twintig jaar zowel Armeniërs als Nederlanders deel. Behalve nabestaanden zijn dat ook schrijvers, wetenschappers en parlementsleden. De Nederlandse regering schittert door afwezigheid bij deze plechtigheid: dat steekt. Bovendien weigert ze uit te spreken dat er überhaupt sprake was van genocide en geeft daarmee steun aan de Turkse ontkenning van de systematische uitroeiing van het Armeense volk.
Dit jaar herdenken Armeniërs wereldwijd 104 jaar Armeense genocide. Op 23 april 1915 werden enkele honderden intellectuelen in Constantinopel opgepakt en omgebracht, daarna begon op vele plaatsen volgens hetzelfde patroon de “oplossing van de Armeense kwestie”. De weerbare mannen werden apart genomen en op gruwelijke wijze vermoord. Daarna werd de rest van de bevolking gedeporteerd richting woestijn. De uitkomst was voorspelbaar en gepland. Zonder eten of drinken en met meedogenloze begeleiders waren de Armeniërs kansloos.
Met ‘Armeense kwestie’ duidden de machthebbers hun probleem aan met de vraag van de Christelijke Armeniërs om meer rechten. Ze werden gediscrimineerd en financieel achtergesteld door torenhoge belastingtarieven. De diepere reden tot uitroeiing was echter de behoefte aan een mono-Turkse staat, zonder Armeniërs en andere christelijke volken als Assyriërs, Arameeërs en Pontisch Grieken. Het gevolg: anderhalf miljoen doden, verwoesting van cultureel erfgoed, onteigening van goederen, een Armeense diaspora, veel groter dan de bevolking in het later gevormde Armenië. Onbegrijpelijk dat de Nederlandse regering die geschiedenis weigert te erkennen.
Talaat Pasja, hoofddader van de genocide, kon vrij snel zeggen, dat “de Armeense kwestie was geregeld want er waren geen Armeniërs meer”. De jurist Raphael Lemkin muntte in 1943 op basis van de geschiedenis van de Armeniërs de term ‘genocide.’ De reeks kenmerken daarvan vormden de componenten van de internationale misdaad genocide in het Genocide Verdrag van 1948, dat voortaan internationale berechting van genocide mogelijk zou maken.
Anders dan de Nederlandse regering, erkent de Tweede Kamer de Armeense genocide sinds 2004. Ook media en publiek staan achter de vanzelfsprekendheid zaken bij hun naam te noemen; bij het NIOD en elders wordt de Armeense genocide als zodanig gedoceerd. De regering stelt dat niet over genocide gesproken kan worden omdat er geen uitspraak is van een internationaal gerechtshof of van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. Inderdaad zijn er geen veroordelingen op internationaal niveau, maar het is onjuist dat dat betekent dat er geen genocide heeft plaatsgevonden. Extra kwalijk in de benadering is voorts het gebruik van de beladen term “kwestie”, wat een betwistbaarheid van de historische feiten suggereert.
Ook voor de Holocaust tijdens de Tweede Wereldoorlog geldt dat niemand kon worden aangeklaagd voor het misdrijf genocide, simpelweg omdat het Genocide Verdrag er ten tijde van die misdaden nog niet was en men niet aangeklaagd kan worden voor een misdrijf, dat destijds nog niet strafbaar gesteld was. Hiervoor maakt de regering een uitzondering; er spelen feiten en overwegingen om toch van genocide te spreken. En er is nu eenmaal geen genocideveroordeling nodig om de term genocide te gebruiken in relatie tot historische gebeurtenissen. Zo oordeelt ook het volkenrechtelijk advies over het gebruik van de term genocide door politici. Het is tevens de lijn van minstens 20 landen die de Armeense genocide erkennen. Daarmee illustreren zij het verschil tussen een politieke en een juridische erkenning van genocide.
Benoeming van deze geschiedenis is een eerste noodzakelijke stap om een einde te maken aan de ontmenselijking van een volk. De Nederlandse regering verschuilt zich opzichtig en opportunistisch achter een onjuiste redenering. Kennelijk weegt de economische relatie met Turkije zwaarder dan het recht doen aan de geschiedenis. Daarmee plaatst de regering zich aan de verkeerde kant van de geschiedenis en laat de Armeense gemeenschap vallen als een baksteen.