De Australische viroloog Danielle Anderson, de enige buitenlandse onderzoeker die eind 2019 in het laboratorium in Wuhan werkte, noemt het in een interview met Bloomberg erg onwaarschijnlijk dat het coronavirus uit het lab is ontsnapt.
Ze roemt de strenge veiligheidsmaatregelen in het laboratorium. Na afloop van een werkdag moeten werknemers verplicht een chemische en een gewone douche nemen. Er gelden strenge protocollen, en wie in zijn eentje in het lab wil werken, moet eerst een training van 45 uur doorlopen.
Hoewel er berichten zijn dat drie medewerkers van het onderzoekscentrum in het najaar van 2019 symptomen hadden die zouden kunnen duiden op een corona-infectie, zegt Anderson nooit iets van zieke collega’s te hebben gehoord. “Er werd niets over gezegd. En dat terwijl wetenschappers graag roddelen.”
De meest voor de hand liggende verklaring voor de corona-uitbraak is volgens haar toch dat het virus van een dier is overgesprongen op een mens. Ze wijst erop dat het jaren kan duren voordat de toedracht van een virusuitbraak wordt vastgesteld. Ook is ze niet verbaasd dat er nog geen vleermuizenkolonie is gevonden waar sars-cov-2 rondgaat.
Anderson sluit desondanks niet volledig uit dat het virus toch uit het lab afkomstig was. “Ik ben niet zo naïef dat ik die mogelijkheid volledig uitsluit.” Volgens haar is het theoretisch mogelijk dat een labmedewerker besmet is geraakt bij zogeheten gain of function-onderzoek en dat die persoon vervolgens andere mensen heeft aangestoken in Wuhan. Bewijs daarvoor ontbreekt echter, en Anderson noemt de kans bijzonder klein.
Het is in het verleden vaker voorgekomen dat een virus uit een onderzoekscentrum ontsnapte. Het eerste sars-virus (2002) wist een paar keer uit laboratoria te ontkomen. De laatste persoon die in 1978 aan de pokken overleed, werkte boven een lab.
Ook gaan veel wetenschappers ervan uit dat een griepuitbraak in 1977 het gevolg was van een ‘lab leak’. Het virus (H1N1, bekend van de Spaanse griep) leek zo zeer op het influenzavirus dat ook in 1949 en 1950 rondging, dat onderzoekers vermoeden dat het om dezelfde ziekteverwekker ging die in een laboratorium was bewaard. Omdat virussen ‘in het wild’ voortdurend muteren, zouden er veel meer genetische verschillen tussen de H1N1’s van 1950 en 1977 moeten zijn geweest.
Het influenzavirus van 1977 werd voor het eerst gemeld in Rusland, hoewel de eerste uitbraak in China was. In totaal overleden er wereldwijd naar schatting 700.000 mensen aan deze ‘Russische griep’, hoofdzakelijk jongeren onder de 26 die de griepuitbraak van 1950 niet hadden meegemaakt.