Komende weken wil de gemeenteraad van Groningen beslissen over invoering van diftar. Een oplossing die in 2017 nog werd verworpen maar vanwege de gemeentelijke herindeling weer op de politieke agenda gezet.
Afval is slecht voor het milieu. Dus ieder voorstel om de afvalberg te doen slinken is welkom. Maar zoals bij alles: je hebt goede en minder goede oplossingen.
Een goede maatregel is het plaatsen van bakken voor of het ophalen van oud papier en karton. Vrijwel iedereen doet mee en het percentage gerecycled papier is hoog. Hetzelfde verhaal voor glas, mede door het statiegeldsysteem. En voor blik, plastic en ander recyclebaar materiaal wanneer deze gescheiden opgehaald of gedeponeerd kunnen worden (wat lang niet overal het geval is).
Let wel, behalve bij statiegeld speelt financiële beloning hier geen enkele rol in het gedrag van de burger. De meeste burgers scheiden afval simpelweg omdat zij vinden dat afvalscheiding een goede zaak is. Voor zover ik weet, kent deze aanpak geen negatieve bijeffecten. Financiële prikkels daarentegen hebben vaak wél averechtse effecten (en worden dan door wetenschappers pervers genoemd). Dit inzicht hebben we vooral te danken aan een Israelisch experiment in 1998. Bij zeven van de elf onderzochte kinderdagverblijven moesten ouders na enkele maanden een boete betalen als ze hun kind(eren) te laat ophaalden. Deze oplossing leek rechtvaardig en effectief. Rechtvaardig omdat alleen ouders die te laat komen een vergoeding betalen voor de extra kosten (vooral overuren voor het personeel). Effectief in de verwachting dat ouders liever op tijd zijn dan een boete betalen.
De oplossing bleek een perverse prikkel: juist méér ouders kwamen hun kroost te laat ophalen, en een beetje-te-laat werd bij sommigen veel-later. Konden voorheen het personeel de ouders bestraffend toespreken dat ze alwéér te laat waren, nu werden ze bijna uitgelachen: “ik betaal er toch voor!”. Bovendien bleek het proces onomkeerbaar: toen de boete weer werd afgeschaft, bleven dezelfde ouders nog steeds (veel) te laat komen.
In de discussie over het diftar-systeem kunnen we veel leren van deze Israëlische studie, waarvan de uitkomsten door menig onderzoek zijn bevestigd. Tot ruim 20 jaar geleden hanteerden vrijwel alle gemeenten het solidariteitsprincipe: ieder huishouden betaalde evenveel afvalstoffenheffing, soms gecorrigeerd door het aantal leden per huishouding. Dus hetzelfde principe als bij de aanvang van het Israëlische experiment. Diftar staat voor dif ferentiatie in de tar ieven: je betaalt meer heffing naarmate je meer restafval aan de weg zet of in een speciale container deponeert; vergelijkbaar met een boete wanneer ouders hun kind te laat ophalen.
In 2000 woonde bijna tien procent van de Nederlanders in een diftargemeente. In 2006 was dit ruim 14 procent, en in 2017 al ruim 33%. Voor sommigen is deze opmars al voldoende reden om diftar ook in de eigen gemeente in te voeren. Niet echt een sterk argument. “Als iedereen in een stinkende moddersloot springt, waarom zou jij dan hetzelfde doen?” placht mijn vader te reageren als ik mijn gedrag verdedigde met “de anderen doen het ook”.
Ook populair is het verwijzen naar academisch onderzoek, o.a. van Rijksuniversiteit Groningen (2009) en het CPB (2019). Maar ieder onderzoek staat of valt met meetbare, relevante en consistente definities; en op dat punt schieten deze studies ernstig tekort. Neem zwerfafval, dat volgens sommige studies wel, volgens andere niet zou toenemen bij invoering van de diftar. Stuur twee mensen apart door hetzelfde gebied en de een ziet veel meer zwerfafval dan de ander. Vergelijkingen tussen de situatie voor en na de invoering van diftar zijn daarom een hachelijke zaak, zeker als verschillende gemeenten met elkaar worden vergeleken.
Een vergelijkbaar probleem speelt bij een ander kernbegrip: restafval. Dat is de totale afval minus ……?? En dan beginnen de definitie- en meetproblemen. Degene die braaf zijn papier, glas e.d. wegbrengt, heeft minder restafval dan iemand die al zijn afval bij elkaar flikkert, en zal dus anders op diftar reageren. Als je die twee categorieën op één hoop gooit, ben je algauw appels met peren aan het vergelijken.
Bovendien moet je altijd een vergelijking maken met andere maatregelen die hetzelfde effect zouden kunnen realiseren. Zoals het vaker ophalen van de groene of de grijze container, of meer papier- en glasbakken beschikbaar stellen. Zoals het gescheiden ophalen van blik, plastic of andere recyclebare spullen (of aparte bakken in de nabije omgeving). Of betere afvalscheidingsmachines. Zolang je niet weet welke effecten deze alternatieven kunnen realiseren (onder bepaalde omstandigheden), kan iedere inschatting van de diftar-gevolgen bij het oud papier – of bij het restafval. Die prognose betreft niet alleen beoogde effecten (dan krijg je bijna altijd gelijk) maar vooral onbedoelde effecten – zoals het Israëlisch experiment toont.
Dom is de achterliggende redenering om invoering van de diftar te bepleiten. Voorstanders spreken over burgers die “afval produceren”, alsof zij in hun woning over een machine beschikken die meer of minder afval kan uitspugen. Wat een onzin! Burgers zijn voornamelijk doorgeefluik van het verpakkingsmateriaal (karton, glas, blik, plastic) dat fabrieken en winkels gebruiken om hun spullen bij de consument te krijgen. De consument/burger heeft nauwelijks invloed op deze afvalstroom, met uitzondering van voedsel dat wel wordt gekocht maar niet opgegeten. Het principe ‘de vervuiler betaalt’ – waarmee diftar wordt gerechtvaardigd – moet daarom eerder gelden voor de bedrijven die verpakkingsmateriaal gebruiken (of produceren), dan voor de consument die dit materiaal noodgedwongen moet accepteren. De hoeveelheid restafval bij consumenten lijkt eerder afhankelijk van de mogelijkheden die burgers hebben om de hen opgedrongen verpakking weer gemakkelijk gescheiden kwijt te raken, zoals het succes van de papier- en glasbakken laat zien.
Deze mogelijkheden zijn sterk afhankelijk van de woonomgeving. Als bewoner van een bovenverdieping in het Groningse stadscentrum kan ik mijn afval alleen kwijt bij de papier- en glasbak en bij de ondergrondse container, waar ik de rest moet deponeren. Krijg ik minder restafval wanneer diftar wordt ingevoerd? Natuurlijk niet want zolang er geen aparte bakken voor recyclebare spullen bijkomen, zou ik niet weten waar ik mijn afval dan wél kwijt kan. Zou ik financieel in de knel zitten, dan kan ik het makkelijkst op afvalstoffenheffing besparen door mijn restafval doodleuk in de glas- en papierbak te deponeren; niemand die het ziet en wordt het wel gezien, dan zal in de stad niemand er iets van zeggen (eerder denken: “ook voor mij een optie?”). Plattelandsbewoners kunnen op andere manieren op restafval besparen. Groente- en plantenafval kan in de achtertuin, veel kan in de allesbrander of open haard, en de rest gaat eventueel in een oude sloot. Dit uitwijkgedrag is desastreus voor het milieu maar de diftar-voorstanders kunnen juichend melden dat diftar de aangeboden restafval drastisch heeft verminderd. Hoe dom kun je zijn.
Komende weken wil de gemeenteraad van Groningen beslissen over invoering van diftar. Een oplossing die in 2017 nog werd verworpen maar vanwege de gemeentelijke herindeling weer op de politieke agenda gezet. Haren, een van de ‘oude’ gemeenten, hanteert namelijk nog steeds een diftar-model en nu moet de rest van de nieuwe gemeente er ook aan geloven, vindt het overwegend linkse bestuurscollege.
Allereerst is het vreemd dat de hele gemeente hetzelfde systeem moet hanteren. Vooral ter linkerzijde wil iedereen zoveel mogelijk diversiteit maar blijkbaar alleen bij natuur en cultuur; niet bij de uitvoering van overheidsbeleid. Terwijl het werken met verschillende modellen als voordeel heeft dat de onderlinge verschillen (positief en negatief) beter zichtbaar worden en nuttige leerprocessen mogelijk zijn. Extra argument: de ‘oude’ gemeenten Ten Boer en Haren zijn platteland en hun bewoners zullen dus anders met afval omgaan dan hoogbouwstedelingen in Stad.
Zoals tegenwoordig standaard in beleidsmatig Nederland, heeft de gemeente een heuse enquête laten uitvoeren over het draagvlak onder de bevolking. Weggegooid geld, zoals bij de meeste enquêtes, want zolang de ondervraagden niet hetzelfde verstaan onder de gebruikte begrippen (en de enquête hypothetisch is), is iedere uitkomst op drijfzand gebaseerd. Dat geldt nog sterker voor de onvermijdelijke koffiedikkijkerij: volgens het college leidt diftar tot 70 procent afvalscheiding en gemiddeld 85 kilo restafval – wat dit ook moge betekenen. Wordt er iemand de laan uitgestuurd – zonder vertrekbonus! – als deze slag in de lucht weer eens niet blijkt te kloppen?
Wat mij het meest verbaast: Groen Links is de meest fanatieke diftar-voorstander – en niet alleen in Groningen. Hun partijleider, Jesse Klaver, schreef in 2015 “De mythe van het economisme”. Het boek is oppervlakkig maar de term economisme is treffend. Het “houdt in dat alle maatschappelijke kwesties worden gereduceerd tot financiële of economische problemen’, zo zegt de GL-website. Blijkbaar hebben ze zelf niet in de gaten dat diftar bij uitstek van economisme getuigt. De kernveronderstelling is namelijk dat consumenten hun ‘afvalgedrag’ in de beoogde richting gaan aanpassen als minder restafval wordt beloond met een lagere afvalstoffenheffing. Is er dan werkelijk niemand binnen de partij die de tegenspraak ziet, en aan de orde durft te stellen?