Wat is dat toch een bijzonder gevoel, de voelbare aanwezigheid van iemand die er fysiek allang niet meer is. De bekendste, of misschien zelfs beruchtste, inwoner van Den Bosch is in elk geval nog altijd gewoon thuis.
De ironie wil dat het aan hem gewijde museum is gevestigd in de laatste plaats waar je hem zou verwachten, de ‘duvelskunstenaar’ wordt geëerd in een heuse kerk, én dan ook nog gelegen aan een eigen Jeroen Bosch-plein! Weliswaar verfraaid met een onooglijk kunstwerk, maar toch.
Wat zou Jheronimus gelachen hebben als je hem dat zo’n kleine zeshonderd jaar geleden had voorspeld. In het buurtje daarachter waart de geest van de meester rond in ‘Achter den Doove’ en op het St. Jacobshof aan de Mgr. Prinsenstraat. Een beetje morsig, schemerig buurtje waar de tijd grotendeels stil staat. Het nabijgelegen Slijperstraatje ademt de Middeleeuwen en ‘de Zusters van Orthenpoort’ geeft daar onverwacht toegang tot een onvervalst carnavalsmuseum. Die overgang van de 16e eeuw gaat soepeltjes via aardige stenen huizen met een houten opbouw. In Oeteldonk botsen de eeuwenoude muren eigenlijk nergens maar gaan vrolijk verder in de moderniteit.
Voor de bewoners die hun domicilie hebben gekozen aan de Apothekerstraat in aanbouw, voorspel ik een hoofdrol in toekomstige architectuurroutes. Zij zullen zich wellicht blijmoedig laten vastleggen voor hun moderne stadskasteeltjes danwel het opdringerig touristenvolk van hun erf moeten weren. Pareltjes van moderne bouwkunst toegankelijk via eeuwenoude poortjes en bruggetjes. Met het wonderlijk allegaartje van bouwstijlen en materialen én ongetwijfeld het langst durende restauratieproject van Nederland, ‘150 jaar in the making’, de fabuleuze St. Jan in de rug vindt men achter ‘in den boeren mouw’ zelfs een Jeroen Boschtuin(tje).
Collega-tekenaar Marcel Ruijters wijdde in 2015 een schitterend stripboek aan meester Bosch. In vette penseelstreken komen de wereld en de mysterieuze figuur van Bosch uitstekend tot hun recht. Zijn beelden transporteerden mij terug naar jeugdjaren alwaar ik al vroeg onbedoeld werd geconfronteerd met het werk van Bosch. Het was in de gruwelkelder van het toen nog in de Kalverstraat gelegen wassen-beeldenmuseum van Madame Tussaud waar grote bollen hingen waarop de meesterwerken van Bosch waren aangebracht. Een fantastische nachtmerrie, vreemd genoeg getiteld ‘Tuin der lusten’. ‘De boodschap van Jeroen Bosch: de wereld is een zondig tranendal, de mens wordt door zijn eigen tekortkomingen verstrengeld in een oerwoud van lusten en onlusten, hebzucht en genotzucht, eigen waan en egoïsme. De Duivel met zijn trawanten duiken overal op in allerlei, vaak doorzichtige vermommingen, en de kleine mens drijft in deze waanzinnige wereld hulpeloos rond, belaagd en geprikkeld door kwelgeesten..’, ronkte de tentoonstellingscatalogus.
Schilderijen van een ongekend fantast of ketters meesterschap? Échte duiding van zijn werk heeft men nooit kunnen geven en dat heeft ongetwijfeld bijgedragen aan zijn bijzondere status in de Vaderlandse schilderkunst. Het werk verbeeldde eerder Dante’s hel dan een aards lusthof en het wassen evenbeeld van de schilder zelf, gehuld in een lange zwarte cape keek het publiek daarbij ook nog eens geheimzinnig en indringend aan.
De aanblik van dat alles in combinatie met de legendarische jeugdserie Floris, die op tv werd herhaald, droeg destijds niet bij aan een gezonde nachtrust. Meester Bosch figureerde in een wel erg duvelse bijrol en andere zwart/wit-taferelen van mannen getooid met angstaanjagende pestkappen maakten diepe indruk. Bij Madame Tussaud kon men mij vreemd genoeg niet vertellen wat er van de magische bollen geworden is. Wellicht duiken die weer eens op in één of ander ‘aards tranendal’.