Een wezenlijke vraag is wat onder opvoeden moet worden verstaan en waar de verantwoordelijkheden liggen
co-auteur: Willem Vermeulen
Laten we het aandeel jeugd dat jeugdzorg krijgt niet overdrijven. Het is minder dan 10% van de jongeren onder 23 (bijna 430.000 jongeren). Het aantal daalt trouwens. En nog steeds behoort de Nederlandse jeugd volgens onderzoek tot de gelukkigste ter wereld.
Jeugdzorg is ook geen nieuw verschijnsel. Al heel lang kennen we pleeggezinnen en kinder- en jeugdtehuizen, waar wezen, ontspoorde kinderen of probleemkinderen werden opgevangen. En ook daarvoor deden de kerken, kloosters en charitatieve instellingen en weeshuizen aan opvang. Problemen met jeugd en jongeren is van alle tijden, er wordt door de Romeinen in hun geschriften voor onze jaartelling al over geklaagd. Waarschijnlijk was de problematiek na de opkomst van de industriële revolutie en de trek naar de steden, in het begin van de vorige eeuw veel groter dan nu door armoede, uitbuiting, verpaupering, slechte huisvesting en voorzieningen, grote gezinnen en gebrek aan opleiding.
In de loop der jaren zijn er veel manieren bedacht en geprobeerd om de jeugdproblematiek aan te pakken, zoals gevangenissen (eerste jeugdgevangenis in 1833 in Rotterdam), opvoedingsgestichten (vanaf 1846), opvang in huisgezinnen of pleegzorg (vanaf 1874), vakantiekolonies (vanaf 1883), dagopvang jeugd en ouders samen (vanaf 1903). De ervaringen van allerlei vormen van jeugdopvang of jeugdzorg waren en zijn wisselend, en interventies zijn lang niet altijd succesvol. Het inzetten op de decentralisaties vanaf 2012 was een directe reactie op enkele forse incidenten, naar aanleiding van het verstopt raken door lange wachtlijsten en het langs elkaar heen werken van de verschillende lándelijke en provinciale instellingen en hulpverleningsvormen.
De belangrijkste vorming van kinderen vindt plaats in de eerste levensjaren en als het daar mis gaat is het lastig dit nog goed te repareren. De jeugdproblematiek in de huidige gedigitaliseerde, egocentrische en snelle samenleving vraagt om een samenlevingsgerichte en gedifferentieerde aanpak. Samenlevingsgericht omdat veel problemen door eisen en normen van onze samenleving ontstaan, en gedifferentieerd omdat uitingsvormen en oorzaken zo verschillend zijn. We zien problemen van hoge ideaalbeelden, depressie en poging tot zelfdoding, anorexia, obesitas, rellen, weglopen, seksuele uitspattingen, ernstige misdaden. We vinden oorzaken in verwaarlozing of slecht voorbeeldgedrag van opvoeders, te hoge verwachtingen en eisen, invloed van grensoverschrijdende vrienden of moderne media en “verkeerde” genen.
De aanpak van complexe problemen vraagt veel investering om op termijn succesvol te zijn. En sommige dingen, zoals “foutjes” in de erfelijke constitutie kun je niet repareren, hooguit compenseren. Kennelijk lukt het ook in deze tijd ouders niet altijd om hun kinderen op te voeden en goed voor hun kinderen te zorgen. Factoren die hierbij een rol spelen zijn armoede, schulden, levensdriften, echtscheidingen, onvermogen, huiselijk geweld, verslaving. Er is vaak sprake van een samenloop van factoren die aangepakt moet worden met creativiteit en soms ook buiten de regels opereren.
Een wezenlijke vraag is wat onder opvoeden moet worden verstaan en waar de verantwoordelijkheden liggen. We hebben in onze samenleving het opvoeden verkaveld, de basis ligt weliswaar bij de ouder(s), maar daarom heen is een schil van familieleden, vriendengroepen en instituties die een deel van de opvoeding op zich nemen. Ook van scholen, kinderopvang en clubs wordt het nodige verwacht en zijn in onze samenleving erg belangrijk geworden, maar ze kunnen niet in de verantwoordelijkheid van de ouder(s) treden, hooguit wat bijsturen en signaleren.
Er zou tussen verschillende betrokkenen meer samenspraak moeten zijn. Immers, een gevleugelde uitspraak in de pedagogie is: “Het vraagt een gezonde gemeenschap om kinderen goed op te voeden”. Maar in onze gemeenschappen is de houding eerder dat je je niet met de zaken van anderen moet bemoeien. Ouders laten zich niet gemakkelijk aanspreken op hun opvoedingsstijl of competenties. Laat staan dat er sprake zou zijn van een verplichte cursus ouderschap.
Opvoeden van opvoeders is erg moeilijk, omdat opvoedingspatronen en denkbeelden over opvoeden bij ieder van ons al lang zijn ingesleten. In veel gevallen gaat het om patronen die van generatie op generatie en cultuur worden overgedragen. Hierin interveniëren roept ethische vragen op, zoals of er situaties zijn waarin het niet verantwoord is om kinderen te krijgen, en of we kinderen uit huis plaatsen wanneer er niet een direct levensbedreigende situatie is.
Zolang de discussie over opvoedingsbekwaamheid wordt vermeden of omzeild zal er zeker (jeugd)problematiek zijn en blijven. Dat probleem zal ook blijven bestaan omdat de grenzen die bepalen welk gedrag wenselijk of acceptabel is steeds worden verlegd in verband met ons voortdurend veranderend mens- en maatschappijbeeld. De wereld draait door. Hier zal geen absolute norm vastgesteld worden.
Neemt niet weg dat we het gesprek over ouderschap en opvoeden met alle betrokken partijen aan moeten blijven gaan. Hiermee kunnen ernstige escalaties worden voorkomen en het samen werken aan opvoeden kan leiden tot een krachtiger en verantwoordelijker samenleven.