Het is 1961. Er heerst een strenge conservatieve moraal in Nederland. Ongehuwd moederschap is een zonde. Ongehuwd zwangere vrouwen worden slet genoemd en gedwongen door de kerk en de staat hun kinderen af te staan. Ze hebben geen keus. Want als ze kiezen voor hun kind worden ze als onaanraakbare behandeld.
Ergens in het Rijnmondgebied* woont een echtpaar dat geen kinderen krijgen kan. Zij, huisvrouw met amper lagere school en hij, lagere rang medewerker op de administratie bij een familieonderneming in de regio.
Vanuit hun netwerk (wandelvereniging) komt het bericht dat de nette heren en dames van de Pro Juventute echtparen zoeken om kinderen van Tingeltangel juffrouwen in huis te nemen, zodat de kinderen tot eerzame burgers opgevoed kunnen worden in een omgeving waar rust, regelmaat en reinheid heerst.
Mevrouw is niet enthousiast. Ze houdt van haar leven, met haar drie grote honden – zo zonder kinderen. “Ze is niet echt het huishoudelijk type”. Dat ze iedere dag voor haar ziekelijke man moet koken vindt ze al een hele opgave.
Voor meneer liggen de zaken anders. Hij wil graag kinderen. Vooral als hij verneemt dat er ook donkere kinderen bijzitten van ongehuwde moeders die rechtstreeks uit de bushbush naar Nederland zijn gekomen. En omdat meneer kinderen wil, meldt het echtpaar zich aan bij Pro Juventute als mogelijke pleegouders.
Binnen een maand komt het eerste kind inwonen. Een jongen van vier jaar met een aangeboren hersenafwijking. Het kind heeft veel zorg nodig en huilt veel. Pleegvader is niet erg enthousiast. Het enige goede is dat ze opeens zoveel meer te besteden hebben. Na een paar maanden komt er nog een kind bij. Neen, niet zomaar een kind, een donker kind van zo een Tingeltangel juf uit de bushbush. Pleegvader is over the moon. Trots troont zijn eigenste kleine chocoladepop mee door de drukke volksbuurt.
Ze hebben het goed. Twee extra maandsalarissen en voorrang bij het verkrijgen van een nieuwe sociale huurwoning. Er komt een auto. Ze winkelen in de Bijenkorf. Er komen bontjassen. Een duur servies voor 16 personen. Ze rijden een keer in de twee maanden naar Keulen zodat vader daar allerlei diabetes zaken kan aanschaffen die hier in Nederland niet voorhanden zijn.
In 1963 komt er nog een kind. En nog een in 1964. Allemaal van diezelfde bushbush juffrouw. Via slinkse wijze wordt die bushbush juffrouw in 1964 uit de ouderlijke macht ontzet van haar kinderen. Dit ondanks belofte van Jeugdzorg dat moeder zodra ze een huis en inkomen heeft haar kindjes terug zal krijgen.
Het gaat niet goed met de kinderen. Het huis is te klein. Twee slaapkamers voor zes mensen. Het is vies. De honden plassen overal en nergens. De striemende mond van pleegmoeder en haar gewoonte om de kinderen bij het minste en geringste een mep te verkopen… het feit dat de kinderen geen arts zien als ze ziek worden, geen tandarts bezoeken.
Chocoladepop is het lievelingetje van pleegvader. De andere kinderen worden straal genegeerd of zeer hardhandig gestraft. Pleegvader houdt niet van kinderen die te veel praten. Orde. Tucht. “Boeken lezen om een wijs mens te worden”, zegt hij streng. Chocoladepop is amper vijf als ze achter het aanrecht, staand op een bankje, op aanwijzing van pleegvader, spinazie staat te wassen. Ze is 8 als ze een driegangendiner op tafel zet. “Ik moest naar de huishoudschool. Over voeding leren. Dan kon ik voor papa zorgen. Hij had mij nodig”, zei ze. Ze pauzeerde even en begon toen passievol te vertellen over de balletschool en het feit dat ze 3 octaven hoog – net als Mini Riperton – zingen kon. “Het conservatorium in Rotterdam”…
De pleegouders vertellen aan de kinderen dat moeder een slet is (moeder heeft een nette baan als verpleegkundige). Dat ze nooit op bezoek komt, omdat ze niet van ze houdt. (Moeder komt wel op bezoek. Ze krijgt de kinderen alleen nooit te zien). Welke instantie zou deze mensen controleren? De voogd? Een van de beste vriendinnen van pleegmoeder. De kinderen noemen haar “tante”. Ze brengt snoepjes mee. Er is niemand die de kinderen beschermt.
Het is 1969 als Chocoladepop wordt geadopteerd. Daarvoor was een van andere kinderen in een ander gezin ondergebracht. Eén andere werd – op mysterieuze wijze – onttrokken aan het gezag van de Pro Juventute en verdween. Geen enkele instantie kwam vragen stellen over de verdwijning, of een onderzoek starten naar de verblijfplaats van het kind.
De ouders van de jongen blijven vechten voor hun kind. Ze weigeren steevast toestemming te verlenen voor adoptie maar hij wordt niet teruggeplaatst. Kennelijk wordt het onware woord van de pleegvader dat hij “wel centjes heeft voor de dure medicijnen” als waarheid beschouwd door jeugdzorg. Zij moeten toch geweten hebben dat de medicijnen door het ziekenfonds werden betaald? Ondertussen deed de jongen – met zijn speciale helm op zijn hoofd – wel in zijn eentje de hele huishouding. Hij kon nooit goed doen, er lag altijd wel ergens stof….
In de jaren 80 en 90 verkrijgt de pleegmoeder de voogdij van een aantal van de kinderen van Chocoladepop. In Rijnmond leggen ze de ondubbelzinnige uitspraak van de Rechtbank Amsterdam – de kinderen moeten naar de biologische vader – subiet naast zich neer. Pleegmoeder, inmiddels weduwe, is nog steeds dikke mik met de mensen van Rijnmond. Zij regelen ook de advocaat die steeds door middel van het blokkaderecht de kinderen bij moeder weghoudt. De band tussen moeder en kinderen verwatert. Dat pleegmoeder dementeert, dat zien ze niet daar bij Jeugdzorg. Ze krijgt begin jaren 90 – op 62-jarige leeftijd – de volledige voogdij over het laatste kind van Chocoladepop.
Het geld blijft binnenstromen. Vijf bankrekeningen heeft ze. Ze leeft als een godin in Frankrijk, met al die pleegkinderen die haar huis en tuin onderhouden.
Het is 2022 als een deel van de betrokkenen een schadevergoeding van het Schadefonds krijgen. Een grijpstuiver en een excuusbrief. “De staat zat fout”.
Het is 2024. Op drie na zijn alle kinderen onder behandeling bij psychiatrie, of staan ze onder bewind. Maar allemaal zijn het volwassen mensen die elke dag weer worstelen met dat afgrijselijke verleden. Daar valt bijna niet tegenop te EMDR-en.
De regering zou de jeugdzorg aanpakken. Dat zeiden ze in de jaren 60. Professionaliseren. Dat was het toverwoord. In de jaren 80 was er nog steeds niets veranderd. In de jaren 90 ook niet. In de jaren 00 kon het voorkomen dat kinderen die in een bepaald pleeggezin zaten en daar seksueel werden misbruikt, op last van de rechter in hetzelfde pleeggezin werden teruggeplaatst.
Slachtoffers vertellen over grensoverschrijdend gedrag van mentoren en andere hulpverleners. Hoe ze door hun hulpverleners van hun gezinsvervangende tehuizen werden meegenomen naar huis. Een kleine glimp opvangen van een normaal gezinsleven. Aan een net gedekte tafel zitten. Toekijken terwijl de mentor huiswerk maakt met de eigen kinderen. Getuige zijn terwijl de mentor de open dag van de Universiteit Leiden van het oudste kind in de agenda zet. En op maandag van diezelfde mentor een folder voor de koksopleiding aan het ROC in Rotterdam in de hand gedrukt krijgen, terwijl hij politiek en bestuur wil studeren aan de Hogeschool. De mentor lachte smalend als hij over zijn dromen voor de toekomst begint te praten.
Er is sinds de jaren 60 weinig veranderd. Kinderen die uit huis geplaatst worden komen typisch niet uit de sociaalmaatschappelijke bovenlaag: ongehuwde moeders. Verslaafde moeders. Moeders met een gewelddadige partner die niet meer voor het eigen kroost kan zorgen. Toeslagenouders die geruïneerd zijn door de staat. Zulke mensen dus. Zet daar het verhaal van de moeder – arts, hoogopgeleid –, die rustig doorging met het zwaar mishandelen van haar kroost, tegenover. Ze kreeg alle rust en ruimte om in Zembla haar lulkoekverhaal vertellen. Veilig Thuis, dat was de boeman. De rechter oordeelde naderhand dat mevrouw schuldig was. Het hoger beroep mag mevrouw evenwel in vrijheid afwachten.
Een groot punt van zorg is dat jeugdzorg onderdeel is van politieke machinaties en bestuurlijk kinnesinne. Een industrie. Een verdienmodel waar kinderen betalen met hun leven en hun welzijn, want ze zijn onderdeel van de hoofd- en onderaannemerschap gedachte: “Gemeenten kopen jeugdzorg in. Daarbij moeten ze zorgen dat het allemaal laagdrempelig, toegankelijk en kwalitatief hoogwaardig, maar vooral reëel geprijsd (want)… pleegzorgaanbieders heb ben behoefde aan eenduidigheid en uniformiteit (…)”, aldus De Handreiking Tarifering en Inkoop Pleegzorg.
Het is mei 2024 als het schokkende verhaal over dat 10-jarige pleegkind in Vlaardingen voor het eerst naar buiten komt. “Alle botten in het lichaam gebroken”, schrijft De Telegraaf. Langzaam komen meer details over een falende jeugdzorg naar buiten. Krantenberichten over al die mensen, school, de buren, die keken maar niets wilde zien, die hoorden maar niet wilde luisteren.
Net als de jaren 60 toen de kinderen aan meesters en juffen vertelden over de vele mishandelingen. Verhalen over vastbinden. Verhalen over discriminatie. Dat ze roetmop werden genoemd door de familie van pleegvader. Dat hun haren werden afgeknipt. Verhalen over die ijskoude kraan. Dat ze urenlang op straat rondhingen want het was thuis te onveilig. Daar zat immers ome Mart met zijn grijpgrage handen te wachten….
Jeugdzorg is nog steeds een oppermachtige bureaucratische entiteit. Die entiteit die steevast hun voornaamste taak uit het oog verliest: kwetsbare kinderen beschermen. En dat is een groot punt van zorg.
*De verhalen over de pleegkinderen hier beschreven werden tussen 2019-2021 opgetekend ter ondersteuning van de aanvragen bij het Schadefonds en zijn hier geanonimiseerd opgevoerd.