De afgelopen weken is er weer veel debat over integratie. Probleem is echter dat deze roep om integratie op aannames is gebaseerd die niet langer houdbaar zijn.
Integratie gaat impliciet uit van de nationalistische mythe dat elk volk een eigen taal en een eigen cultuur heeft en op basis daarvan (het recht op) een eigen staat heeft. Er zijn echter zo’n 7000 levende talen en maar zo’n kleine 200 staten. De meeste daarvan zijn bovendien niet taalkundig en/of etnisch homogeen.
Het idee dat verschillen in taal automatisch gerelateerd zijn aan cultuurverschillen zijn bovendien allang weerlegd door taalkundigen. Ook het idee dat culturen organisch gegroeide autonome eenheden zijn wordt niet meer door historici en antropologen aangehangen. Zij hebben tegenwoordig terecht meer oog voor de transnationale culturele netwerken waar mensen deel van uitmaken. Zo zijn jongeren via TikTok en videogames verbonden met mensen over de hele wereld. Ook de Nederlandse jeugd is in de ban van K-pop, manga, Taylor Swift en hiphop.
Al in de eerste helft van de twintigste eeuw kwamen volkenkundigen er achter dat duidelijk afgebakende cultuurgebieden een illusie zijn. Zij meenden aanvankelijk dat Germaanse stammen in helder begrensde gebieden woonden en dat hun tradities nog in de eigentijdse volkscultuur terug te vinden zouden zijn. De schrijver J.J. Voskuil deed, zoals briljant weergegeven in zijn romanreeks Het bureau, jarenlang onderzoek naar de vraag of de nageboorte van een paard opgehangen of begraven werd. Uiteindelijk bleek uit de atlassen die overal in Europa vervaardigd werden dat de verspreidingsgebieden van vrijwel al deze specifieke culturele tradities niet met elkaar overlapten.
Dus we dienen ons af te vragen of er überhaupt zoiets is als een Nederlandse cultuur waar nieuwkomers in kunnen integreren? Een cruciaal onderdeel is natuurlijk de Nederlandse taal, maar deze beperkt zich niet tot de landsgrenzen. Bovendien is Nederlands ontstaan als gevolg van het nogal willekeurige promoveren van het Haarlemse dialect tot standaardtaal. Deze is pas vrij recent hardhandig in het onderwijs opgedrongen. Als onze grootouders in de klas dialect spraken in plaats van Algemeen Beschaafd Nederlands werden ze met een lat geslagen. Wie was hier nu beschaafd, de leerling of de onderwijzer?
Ook een nationale feestdag als koningsdag is pas aan het eind van de negentiende eeuw uitgevonden en was expliciet bedoeld om ‘primitieve’ lokale tradities te vervangen door beschaafd volksvermaak. Koekhappen en zaklopen in plaats van palingtrekken.
Er zijn natuurlijk allerlei nationale tradities die onmiddellijk zichtbaar zijn als je vanuit het buitenland in Nederland aankomt. Bijvoorbeeld het opvallende felgekleurde design, bijvoorbeeld de gele treinen, rode brievenbussen en groene telefooncellen. Maar duidelijk is dat deze tradities op een bepaald moment zijn uitgevonden en niet eeuwigdurend zijn. Zelfs de kenmerkende kort gemaaide grasbermen maken tegenwoordig plaats voor een vrij inwisselbaar natuurlijk bermbeheer.
Vrijwel alle karakteristieke culturele gebruiken zoals de befaamde Britse wachtrijen zijn tradities met een duidelijk begin: bij de voedseldistributie tijdens de Tweede Wereldoorlog diende je netjes je beurt af te wachten. Dus geen van deze tradities zit in het DNA van de bevolking, zoals vaak onterecht gesuggereerd wordt.
Dit betekent natuurlijk niet dat er geen culturele verschillen zijn tussen mensen. Vooral religieuze gemeenschappen kennen vaak dwingende leefregels die via strikte sociale controle afgedwongen worden. Maar mensen zitten niet opgesloten in culturele gemeenschappen. De mens heeft een groot aanpassingsvermogen en elke gemeenschap is cultureel divers en dat geldt natuurlijk ook voor landen.
Maar behalve een achterhaald cultuurbegrip berust het integratie-ideaal ook op een wankel juridisch fundament. Het idee dat elk land een eigen cultuur heeft en dat nieuwkomers zich daar verplicht aan zouden moeten aanpassen is strijdig met het natiebegrip zoals dat zijn beslag heeft gekregen in de grondwet. Tijdens de Franse Revolutie, toen de moderne natiestaat ontstond, werd de absolute macht van de koning (bij de gratie Gods) vervangen door de soevereiniteit van de natie. Daarbij werden ook gediscrimineerde minderheden, zoals protestanten en joden, en anderstaligen, zoals Bretonners en Elzassers, volwaardig lid van de juridisch gedefinieerde Franse natie.
Ook in Nederland is de natie een juridisch gedefinieerde groep: de leden zijn degenen met de Nederlandse nationaliteit. Verder garandeert de grondwet vrijheid van meningsuiting, van vereniging, van godsdienst, etcetera. Dus zolang mensen geen strafbare feiten begaan is er geen enkele wettelijke basis om hen een strikt normatief of cultureel kader op te dringen.
Dat de overheid nieuwkomers helpt om hun weg te vinden in de Nederlandse samenleving heeft natuurlijk wel een zekere logica. Maar tegenwoordig zijn digitale vaardigheden – wie worstelt er niet met DigiD – belangrijker dan kennis van de Nederlandse taal. Vertaalapps zijn niet alleen handig op vakantie, maar worden ook gebruikt door nieuwkomers.