Woonwagenbewoners hebben recht op hun culturele identiteit.
“Bestaanszekerheid garanderen wordt al duizenden jaren gezien als de kerntaak van het stads- of landsbestuur,” stelde Pieter Omtzigt afgelopen maart in een speech in Heerlen. Daarmee herintroduceerde hij ‘bestaanszekerheid’ in de politieke arena. Die term uit de grondwet met een sociaaleconomisch links jasje vloeit tegenwoordig net zo makkelijk uit rechtse monden zoals die van Dilan Yeşilgöz. Hartstikke goed zou je zeggen. Dat is ook zo.
Maar het is wel belangrijk te beseffen dat bestaanszekerheid niet voor elke bevolkingsgroep hetzelfde betekent. Voor de een gaat het over voldoende eten, een dak om onder te slapen of een begroting die groen kleurt; allemaal van wezenlijk belang. Voor anderen gaat het, daarbovenop, over het voortbestaan van hun bevolkingsgroep.
Uitsterfbeleid
Ik spreek hier over de groep mensen die bekend staan als woonwagenbewoners, een groep die bestaat uit Roma en reizigers. Reizigers zijn Nederlandse burgers die om verschillende redenen de kost niet meer konden verdienen. In de 19e eeuw besloten ze rond te trekken om als marskramer, mandenvlechter en soortgelijke beroepen brood op de plank te brengen.
Dat Nederlandse immateriële erfgoed werd met uitsterven bedreigd doordat het bestuur een officieus uitsterfbeleid hanteerde: iedere standplaats die vrijkwam mocht geen nieuwe bewoner verwelkomen. Dat zou uiteindelijk leiden tot het einde van de reiziger.
Het verscheurt ook families, want als iets de reiziger kenmerkt, dan is het samenwonen met familieleden. Sterker nog: doordat rondtrekken verboden werd eind jaren ‘50 werd een van de belangrijkste kenmerken en bron van inkomsten van de reiziger ontnomen. Zo werd de nauwe familieband een van de weinige eigenschappen die hen nog onderscheidt van de rest van Nederland.
Laakbaar beleid
Het Europese Hof van de Rechten van de Mens veroordeelde het uitsterfbeleid in 2001 op basis van artikel 8 van het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens. Woonwagenbewoners hebben recht op hun culturele identiteit. Het College van de Rechten van de Mens concludeerde in 2013 dat het uitsterfbeleid in strijd is met de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB). Zij onderzochten 36 situaties, waarvan er twintig discriminerend bleken te zijn. Niet alleen het adagium ‘Gelijke monniken, gelijke kappen’, maar ook ‘ongelijke monniken, ongelijke behandeling’ is leidend voor de AWGB.
De ombudsman adviseerde in 2017 om het standplaatsenbeleid conform de mensenrechtenverdragen aan te passen: voortaan moest de woonwagencultuur niet alleen beschermd, maar ook gefaciliteerd worden. Uitsterfbeleid afgeschaft zou je denken. Nee dus. Hoewel verschillende gemeentes nieuwe standplaatsen voorzien, blijft het aanbod in extreme mate achter op de vraag. Die vraag is des te groter omdat reizigers meer dan twee decennia lang door de staat geforceerd werden om in huizen te wonen.
Geen hypotheek
Daarnaast bieden banken alleen een hypotheek als de grond gekocht is of als er erfpacht wordt betaald. Die mogelijkheid is er niet in het huidige standplaatsenbeleid. Dat betekent dat de reiziger die een standplaats huurt zelf het bedrag voor een woonwagen mag ophoesten. Hoewel dat minder is dan menig huis op de markt kost dat nog altijd tussen de 35 en 150 duizend euro. Juridisch zijn reizigers gelijk aan andere burgers, maar feitelijk is er nog altijd een uitsterfbeleid, want wie heeft zo’n groot bedrag liggen?
Verschillende gemeenten argumenteren dat reizigers geen speciale behandeling krijgen vanwege het gelijkheidsbeginsel. “Wij verzorgen geen huizen voor mensen, maar scheppen alleen de condities waarin huizen gebouwd kunnen worden.” Dat is ten eerste het argument van een afstandelijke neoliberale overheid, terwijl inwoners van Nederland in grote getalen een betrokken overheid verwachten. Zonder die neoliberale inslag van de overheid zouden we nu geen of een kleinere woningkrapte hebben.
Ten tweede betekent gelijkheid niet dat iedereen exact hetzelfde behandeld wordt. Gelijke behandeling moet rekening houden met de specifieke kenmerken van bevolkingsgroepen. Zo hoeven Sikh geen helm te dragen in Canada omdat zij een tulband dragen die ze volgens religieuze voorschriften niet af mogen doen. De mensenrechten schrijven voor dat bevolkingsgroepen hun eigen tradities zo veel mogelijk in stand mogen houden. Voor reizigers betekent dat wonen in een woonwagen of caravan, rondtrekken en leven in nabijheid van familieleden.
Alleen als die culturele identiteit gewaarborgd wordt is er bestaanszekerheid voor de reiziger.