Geef groen een volwaardige plek in ons poldermodel
De afgelopen maanden is opnieuw duidelijk geworden dat het poldermodel weer helemaal terug is: onze ‘nieuwe economie van topsectoren’ draait om onderhandeltafels waaraan de private sector aangeeft hoe ze vorm wil geven aan overheidsprioriteiten. Het uitgangspunt van onze nieuwe economie is dat burgers en bedrijven zoveel mogelijk zelf beslissen over de manier waarop ze vorm willen geven aan de realisering van maatschappelijke doelstellingen.
In die beslissingen speelt net als in het kabinetsbeleid groen maar een beperkte rol. Een van de problemen van onze overlegeconomie blijkt steeds opnieuw, dat groen er geen eigen plek inneemt. Veel goede intenties, kunnen niet wegnemen dat als het erop aankomt de overlegeconomie draait om loon en arbeidstijd, en niet om ecologische duurzaamheid.
Dat is jammer omdat juist de overlegcultuur zich leent voor het zoeken naar weloverwogen alternatieven waarbij iedereen een beetje wint en een beetje verliest. Groen hoort daar een rol in te spelen, en het liefst op een manier waarbij zoveel mogelijk mensen over hun eigen omgeving mogen meepraten.
De afgelopen jaren hebben campagnes die zich tot doel stellen om groen een volwaardige plek te geven, burgers vooral aangesproken in hun rol van consument. Die campagnes zijn maar beperkt succesvol en zelfs wanneer ze succesvol zouden zijn, is de winst die ermee bepaald wordt vaak beperkt. Liever zouden we mensen ook aanspreken in hun rol als werknemer of ondernemer. De schaalgrootte is immers veel groter wanneer we een groene keuze maken voor de bedrijfskantine in plaats van de woonkeuken, voor inrichting van een kantoorgebouw in plaats van een werkkamer, voor de keuze tussen lease-auto of OV voor honderden werknemers in plaats van voor één persoon.
Het zou daarom goed zijn om organisaties te verplichten naast de ondernemingsraden en medezeggenschapsraden, groene raden in te stellen. Achtergrond van dit voorstel is dat voor de omslag naar een groene economie niet alleen een transitie nodig die zich uitstrekt van de productieprocessen in de grootste fabrieken, tot de manier waarop we ons afval scheiden en onze energie thuis opwekken. De transitie gaat zelfs nog verder: ze moet ook de manier veranderen waarop we onze afwegingen maken, groen moet een volwaardig onderdeel worden van ons denken. Naast de waarden die onlosmakelijk horen bij de overlegeconomie, zoals gelijkheid van werknemers en werkgevers, zou ook groen een waarde moeten zijn die bij elke verandering wordt betrokken.
Daarvoor is nodig dat groen wordt geïnstitutionaliseerd zonder dat bedrijven en andere organisaties in een keurslijf worden gedwongen dat hen dwingt groen beleid door te voeren waar de medewerkers nog niet klaar voor zijn. Die groene raden hoeven niet meteen overal te worden ingevoerd. Een gefaseerd systeem is beter. We kunnen beginnen met op elke middelbare school een groene raad op te richten waarin leerlingen, docenten en ouders kunnen adviseren en plannen kunnen verzinnen voor de vergroening van hun school. Op die manier wordt een nieuwe generatie geleerd dat groen een volwaardige waarde is van onze samenleving en leert die nieuwe generatie om het groene belang te verwoorden en ervoor te onderhandelen. Een groene raad zou bijvoorbeeld advies uitbrengen over de aankoop van computers, de keuze van bouwmaterialen bij nieuwbouw of het servies in schoolkantines of een groene activiteit voorstellen.
Na de scholen, volgen enkele jaren later de HBO’s en Universiteiten die hun medezeggenschapsraden aanvullen met een duurzaamheidsraad. Die raden zouden naast de bovenstaande onderdelen ook initiatief kunnen uitbrengen over onderzoeksprioriteiten of kunnen voorstellen om duurzaamheid in onderwijsprogramma’s te integreren.
Weer enkele jaren later wordt een duurzaamheidsraad verplicht gesteld voor ondernemingen met meer dan 50 werknemers. De raden zouden het recht krijgen om voorstellen te doen over duurzame initiatieven en zouden advies uitbrengen op voorstellen vanuit directies. Op de duurzame paragraaf van voorstellen of duurzame meerjarenplannen, zouden ze zelfs het instemmingsrecht kunnen krijgen. Daarnaast zou een dergelijke raad kleinere initiatieven kunnen ontplooien, zoals een protocol voor het omgaan met afval rondom de werkplek, of om een cradle-to-cradle strategie vragen voor de eigen producten.
Het blijkt niet voldoende dat een medezeggenschapsraad of ondernemingsraad deze belangen ‘meeneemt’. Groen wordt binnen die raden al snel één van de vele agendapunten, terwijl juist nodig is dat het een zelfstandige plek krijgt. Alleen op die manier verzekeren we dat groen een kernwaarde wordt van organisaties en bedrijven. Tegelijkertijd is het voordeel van het overleg binnen organisaties, dat we verzekeren dat elke instelling op zijn eigen manier groen beleid mag voeren doordat in overleg met de direct betrokkenen te doen. De rechter dwingt tenslotte af dat die raden ook daadwerkelijk in het duurzame beleid worden betrokken, zoals die dat ook voor ondernemingsraden doet.
Groene raden dwingen af dat groen de plek krijgt die nodig is: een volwaardige zetel aan de onderhandeltafels in de polder.