Bij het Sociaal Cultureel Planbureau volgen ze de grote Franse socioloog Pierre Bourdieu (1930-2002). Dat blijkt uit het nieuwste rapport van dit onderzoeksinsituut ‘Eigentijdse Ongelijkheid. De postindustriële klassenstructuur op basis van vier typen kapitaal – Verschil in Nederland 2023’
Bourdieu kreeg het allemaal niet cadeau. Hij werd geboren in het Pyreneese bergdorpje Denguin. Zijn ouders hadden niks te makken. Bourdieu’s vader klom op van dagloner tot chef-postbode en daar bleef het bij. Voor Pierre zou het anders worden. Hij mocht naar het lycée in Pau waar zijn talent door de docenten werd ontdekt. Ze zetten hem op het spoor naar de École normale supérieure (ENS) in Parijs, waar je alleen maar via strenge vergelijkende examens op terecht komt.
Tegenwoordig is er plaats voor 200 nieuwkomers per jaar, die een maandelijkse toelage ontvangen. Zonder zijn bijzondere intelligentie was Pierre er nooit op terecht gekomen en zonder dat maandbedrag was doorleren op dat niveau onmogelijk geweest. Pierre ontwikkelde zich tot socioloog terwijl hij een groot deel van zijn vrije tijd op het rugbyveld doorbracht. In 1981 bereikte hij de absolute wetenschappelijke top. Hij werd professor aan het Collège de France, het onderzoeksinstituut met de hoogste status in Frankrijk.
Bourdieu was een dorpsjongen die zich, zoals Rutte het zou formuleren, had moeten invechten. De sociologische inzichten die hem in vakkringen wereldberoemd maakten, hebben dan ook veel met zijn persoonlijke ervaringen te maken. Bourdieu stelde vast dat je macht en je succes afhankelijk waren van het kapitaal waarover je beschikte, maar dat was geen kwestie van geld alleen. Sociaal en cultureel kapitaal waren van even groot belang.
Sociaal kapitaal is een soort manier van doen die kinderen thuis aanleren. Je hebt het nodig om succesvol te kunnen netwerken en ook om anderen naar je hand te zetten. Het helpt als je van huis uit de habitus van de elite meekrijgt want dat geeft een groot aantal strepen voor. Denk hierbij aan ‘de zeven vinkjes’ van Joris Luyendijk.
Onder cultureel kapitaal verstaat Bourdieu het totaal van je kennis, je opleidingen, je opvoeding, je graden en titels. Hij stelde vervolgens vast dat net als geld sociaal en cultureel kapitaal ongelijk verdeeld zijn. Je bent ook de sjaak als je eigen sociaal en cultureel kapitaal niet dominant zijn in de samenleving waar je in geboren bent, zoals veel Nederlanders met familieachtergrond in andere werelddelen op dagelijkse basis in het groot en klein ervaren. Denk opnieuw aan de zeven vinkjes.
Bourdieu bewees zijn hypothese over de uiteenlopende vormen van kapitaal met veel veldonderzoek. De Nederlandse socioloog Abram de Swaan begon een mooi in memoriam over Bourdieu met twee tekenende citaten van de professor.
‘’Ik heb het grootste deel van mijn leven in een afgelegen dorpje in Zuidwest Frankrijk doorgebracht. En ik kon alleen maar aan de eisen van het schoolonderwijs voldoen door veel van mijn ervaringen en wat ik allereerst geleerd had verre van mij te werpen en dan heb ik het niet alleen over een bepaald accent.’’
En:
‘’Als je in Frankrijk uit een afgelegen provincie komt brengt dat een aantal eigenschappen met zich mee die niet zonder equivalenten zijn in de koloniale situatie. Er zijn min of meer subtiele vormen van sociaal-racisme die niet altijd even helder aan de dag treden, het feit dat men constant aan zijn anders zijn wordt herinnerd, stookt ertoe aan dat men zaken waarneemt, die anderen niet kunnen zien of voelen. Dit gezegd zijnde, ben ik een product van de École normale die de École normale heeft verraden.’’
Bourdieu kwam dan ook zijn leven lang expliciet op voor de kanslozen, die door hun gebrek aan sociaal en cultureel kapitaal klein gehouden werden.
Eindelijk komen we toe aan het rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Je voelt Bourdieu’s geest op alle pagina's maar veel minder zijn woede. Op basis van het onderscheid tussen financieel, sociaal en cultureel kapitaal deelt het rapport de Nederlandse bevolking op in zeven klassen: de werkende bovenlaag (19,9%), de jongere kansrijken (8,6%), de rentenierende bovenlaag (12,2%), de werkende middengroep (24,9%), de laag opgeleide gepensioneerden (18,1%), de onzekere werkenden (10,0%) en het precariaat (6,3%). De grenzen zijn niet altijd even scherp: je kunt bijvoorbeeld tot het precariaat behoren en een klein pensioentje hebben. Of tegelijkertijd tot de rentenierende en de werkende bovenlaag behoren. Denk aan de oude specialist in het ziekenhuis die nog een dag of twee blijft meedraaien.
Ruwweg en grof gezegd zijn in het Nederland van nu de onzekere werkenden en het precariaat de lul terwijl de laag opgeleide gepensioneerden ertegenaan zitten. Zij zijn min of meer uitgesloten van de geneugten der consumptiemaatschappij. Zij missen het sociaal en cultureel kapitaal om het beter te krijgen. Ook al hebben relatief veel Nederlanders het (nog) goed, toch is er sprake van een hardnekkige en structurele ongelijkheid. Daarbij vertonen de groepen die het slecht getroffen hebben in het Nederland van nu de neiging om af te haken. Zij verwachten niets meer van de staat en zijn instellingen. Dit betekent tevens dat politici voor hun eigen loopbaan weinig baat hebben bij het steunen van het precariaat, onzekere werkenden en laagopgeleide gepensioneerden. Je kunt geen aanhang winnen tussen al die teleurgestelden met hun opgetrokken schouders.
Het rapport van het SCP waarschuwt er tegen de zaken op hun beloop te laten. Een maatschappij met scherpe klassentegenstellingen boet aan stabiliteit in. En aan legitimiteit: wie weet dat hij toch genaaid wordt, heeft weinig op met de staat. In het rapport wordt de vrees uitgesproken dat het allemaal erger kan worden vanwege de toenemende vergrijzing, de digitalisering en de migratie.
Een citaat:
‘’Voor sommige groepen, zoals de cannots van de samenleving, zijn de mogelijkheden om hun achterstanden in te lopen beperkt. Door de onderlinge verwevenheid van hulpbronnen vertaalt een afname van economische verschillen zich bovendien niet automatisch in een evenwichtiger verdeling van kansen en posities. Of men erbij past, wie men kent, en wie men is (cultureel, sociaal en persoonskapitaal) kan dan nog steeds het verschil maken. Ten slotte kunnen toekomstige ontwikkelingen ertoe leiden dat niet-economische hulpbronnen belangrijker zullen worden voor de maatschappelijke positie die mensen innemen. Te denken valt aan de doorwerking in de klassenstructuur van het groeiende belang van digitale vaardigheden en 21st century skills; of van een verdere ‘esthetisering van de samenleving’. Uiterlijke kenmerken en de manier waarop men zich presenteert worden cruciaal voor de toegang tot en afronding van een perspectiefrijke opleiding, voor het verwerven van een goedbetaalde en prettige baan, voor het vinden van een levenspartner die over veel hulpbronnen beschikt, enzovoort. Dit wil niet zeggen dat economische hulpbronnen onbelangrijk zijn; maar een unidimensionale, louter ‘economische’ benadering van eigentijdse ongelijkheid zal deze complexe maatschappelijke kwestie vermoedelijk niet op kunnen lossen. Tegenstellingen in termen van culturele en sociale hulpbronnen, alsook gezondheid en aantrekkelijkheid verdienen daarom eveneens aandacht in het beleid.’’
Met andere woorden: je moet het figuur hebben van Sylvie Meis, de digitale vaardigheden van Ali Niknam en de algemene ontwikkeling van Taco Dibbits. Dat zijn je rolmodellen in het huidige Nederland. Als je rijk maar gevaarlijk en misschien kort wilt leven, hoort Ridouan Taghi er ook bij, maar dat is een heel ander chapiter.
Het rapport acht dit een ongewenste situatie. Pappen en nathouden met een toelage hier en een fiscale maatregel daar bieden geen soelaas meer. Er worden dan ook remedies aangereikt. Die zijn geformuleerd in lange zinnen, voorzien van mitsen en maren alsmede een hele hoop jargon, precies het soort teksten die ongeduldige beleidsmakers meteen onder in de la leggen. Zulke bestuurders willen heldere adviezen die ze kunnen volgen of in de wind slaan. Niet mededelingen als:
‘’Daarbij verdient het in de eerste plaats aanbeveling dat de overheid sociale investeringen in hulpbronnen pleegt. Daarnaast moeten de doelen, regels en uitvoering in uiteenlopende overheidsdomeinen goed zijn afgestemd, waarbij verkokering bij de verschillende bestuurslagen en uitvoeringsorganisaties zoveel mogelijk wordt tegengegaan (optimale institutioneel organisatorische complementariteit). Het principe van ‘proportioneel universalisme’ zou, ten derde, bij de inrichting van een remediërend sociaal stelsel richtinggevend kunnen zijn.’’
Wat ‘sociale investeringen in hulpbronnen’ zijn mag Onze Lieve Heer weten. Voor het overige staat er: instanties moeten van elkaar weten wat ze doen. Hun doelen, regels en uitvoering moeten op elkaar zijn afgestemd zodat ze elkaar niet tegenwerken. Iedereen moet toegang krijgen tot sociale voorzieningen, maar die moeten dan wel toegesneden zijn op de behoeftes van de uiteenlopende doelgroepen.
Dat is nogal glad. Dat kan iedereen onderschrijven en er al dan niet vanuit Vak K lippendienst aan bewijzen.
De kans is groot dat politici en opiniemakers krenten uit de pap gaan vissen. Wie weinig geld heeft in Nederland, paart dit vaak aan overgewicht. Laten die precariërs maar eens gaan vermageren. Als jij de hele dag via de schotel naar zenders kijkt in talen die ik niet heb geleerd maar jij wel, geen wonder dat het dan verkeerd gaat met je cultureel kapitaal.
Dat willen de opstellers van het rapport niet. Zij stellen meermalen vast dat alles met alles samenhangt en dat je de ongelijke verdeling van sociaal en cultureel kapitaal niet kunt opheffen met one size fits all oplossingen, met geïsoleerde maatregelen of met achter de broek zitten.
Maar het zal – vrees ik – wel gebeuren. Als er al iets van komt. Dat ‘’sociaal-racisme’’ waar Bourdieu het over had, laat dat maar blijven hangen. O, en de titel van een studie naar het neoliberalisme, die hij op zijn oude dag nog publiceerde: La Misère du Monde.
Tot slot nog een citaat van Bourdieu: ‘’De sociale geschiedenis leert dat er geen sociale politiek is zonder een sociale beweging die deze kan opleggen.’’
Binnenkort gaan de buschauffeurs weer staken. Dat soort dingen.
Voor het overige ben ik van mening dat het toeslagenschandaal niet uit de publieke aandacht mag verdwijnen en de affaire rond het Groninger aardgas evenmin.
Beluister Het Geheugenpaleis, de wekelijkse podcast van Han van der Horst en John Knieriem over politiek en geschiedenis. Nu: de Eerste Kamer.