Ons’ Lieve Heer op Solder stemt tot nadenken over grenzen aan de tolerantie in onze tijd.
De gemeente Amsterdam staat er weer gekleurd op. In brede kring heerst verontwaardiging over het besluit het museum Ons’ Lieve Heer op Solder niet langer te subsidiëren. Dit vanwege gebrek aan inclusiviteit en al te wit personeel. Het “zie je wel” klinkt aan alle kanten. De Nederlandse beschaving en cultuur worden opgeofferd aan de hersenschimmen van BLM en identiteitspolitiek. Het lijkt wel of Sylvana Simons in haar eentje het college van B en W dirigeert. Anders valt deze barbarij niet uit te leggen.
Behalve als je het advies van de Amsterdamse Raad voor de Kunst zelf ter hand neemt. Daar staat: “De commissie beoordeelt de bijdrage aan diversiteit en inclusie als voldoende”. Meteen volgen waarderende woorden over de manier waarop het museum een katholieke schuilkerk uit de zeventiende eeuw toch relevantie weet te geven voor etnisch en religieus zeer uiteenlopende publieksgroepen. “Verhoudingsgewijs een grote uitdaging” zegt de Raad niet zonder bewondering. Over de betekenis van Ons’ Lieve Heer op Solder leest men: “De commissie beoordeelt het belang voor de stad als goed”. En: “Museum Ons’ Lieve Heer op Solder spant zich op een volgens de commissie goede manier in om zijn bijzondere onderkomen een gelaagde betekenis te geven voor het publiek”.
Nu schrijft de Amsterdamse Raad voor de Kunst zeer uitgebreide adviezen. De leden beginnen met een kort statement. Daarna volgen tips en aanbevelingen. Zo van: “Jullie zijn op de goede weg maar let hier eens op”. Ergens achteraan het document zegt de commissie dat de vaste staf ook wel een stuk multicultureler kan, nu de raad van toezicht wél “een cultureel diverse samenstelling heeft”, maar dat is een kleine kanttekening achteraf, die in het hele betoog nauwelijks een rol speelt.
De Raad kraakt juist andersoortige noten. Het ondernemingsplan overtuigt maar gedeeltelijk. De toelichting op de begroting is veel te summier. Het marketingplan biedt weinig inzicht. Het is bovendien in de begroting niet terug te vinden. Ook stelt de Raad vast dat Ons’ Lieve Heer op Solder nogal afhankelijk is van de aangevraagde subsidie. Het slaagt er onvoldoende in eigen inkomstenbronnen aan te boren. Sinds Rutte en zijn kornuiten victorie kraaien, geldt dat in subsidieland als een wraakroepende zonde.
Het zijn uiteindelijk deze punten van kritiek die de schuilkerk de das omdoen. De Raad brengt het aangevraagde subsidie bedrag van 695.344 euro per jaar terug tot 604.726 euro. Dat klinkt niet zo gek en heel mild gezien de geoefende kritiek maar er zit een tyfusaddertje onder het gras. Er is geen budget over om deze toekenning te honoreren. Ons’ Lieve Heer op Solder krijgt geen cent. Nu dreigt sluiting.
Laat er geen misverstand over bestaan: deze uitkomst is een schandaal gezien de betekenis van het monument. In de Gouden Eeuw werden katholieken gedoogd. Ze kregen alleen kans hun religie te belijden als ze dat in het verborgene deden. Hun kerken mochten vanaf de straatkant als zodanig niet herkenbaar zijn. Het was bovendien een verstandig idee om niet met zijn allen tegelijk de zondagsmis bij te wonen maar een voor een binnen te sluipen door een zijdeur. Dan deed de overheid wel een oogje toe en konden de aanhangers van de gereformeerde religie hun ergernis meestal net bedwingen.
In 1661 kocht een katholieke kousenkoopman het grachtenpand Oudezijds Voorburgwal 40, dat zich daar al een jaar of veertig spiegelde in het water van de gracht. De zolder bouwde hij om tot een prachtige kerk met twee lange bovengalerijen en tal van katholieke parafernalia. De ruimte was zo beperkt dat men een opvouwbare kansel moest construeren die na de preek in het altaar werd opgeborgen. De schuilkerk heeft de tand des tijds goed doorstaan. Ons’ Lieve Heer op Solder is al lang een museum dat vooral toeristen trekt met interesse voor het bijzondere verleden van de Nederlandse katholieken. Het huidige bestuur gebruikt het schuilkerkelement om tolerantie en verdraagzaamheid in het heden aan de orde te stellen.
Het is duidelijk dat we te maken hebben met een maatgevend monument voor de geschiedenis van Nederland en Amsterdam in de zeventiende eeuw. Het heeft bovendien door zijn rijke interieur grote kunstzinnige waarde. Het stemt tot nadenken over grenzen aan de tolerantie in onze tijd. Beschaafde hoofdsteden koesteren monumenten van deze snit. Ze confronteren die niet met de nukken van de markt. Ze houden ze in stand. Ze huren geen zogenaamde deskundigen in om te wijsneuzen over marketingplannen en alternatieve inkomstenbronnen. Beschaafde hoofdsteden maken zulke monumenten toegankelijk. Daarvoor prijkt een bedrag op de gemeentebegroting en voor de rest geen ene tering om het op zijn algemeen beschaafd Rotterdams te zeggen want een andere aanspreekwijze verdient de hoofdstad niet na zo’n wansmakelijk besluit.
Het gaat niet aan de crisis van Ons’ Lieve Heer op Solder te wijten aan een uit de hand gelopen identiteitspolitiek. Daar heeft het allemaal niets mee te maken. Dat is hier niet aan de orde. Dat is misleiding. Ze zochten bij rechts weer eens een stok om de gemeentelijke hond te slaan. Het gaat ze erom het college in diskrediet te brengen vanwege maatregelen die werkelijk gelijkheid van alle burgers beogen los van hun afkomst, huidskleur of religie.
Niet Sylvana Simons beheerst het Amsterdamse cultuurbeleid maar Batavus Droogstoppel. En Femke Halsema is geen haar beter dan juffrouw Laps.