Het is te gemakkelijk om als gepensioneerden veel maar af te wentelen op de jongere generaties. Generaties waarvan het maar de vraag is of zij ooit zelf in zo’n relatief hoge economische welvaart kunnen leven
Al jaren klagen ouderen dat hun koopkracht minder wordt en dat zij voor die terechte klacht geen gehoor vinden bij de politiek, overheid en hun pensioenfondsen. Vooral de roep om indexatie staat in deze discussie centraal. De samenleving is behoorlijk verdeeld in deze discussie. Mede veroorzaakt omdat het begrip pensioen is verworden tot een soort containerbegrip. Een begrip dat moet worden onderverdeeld in AOW als basisvoorziening en het begrip aanvullend pensioen als aanvulling op de AOW. Twee begrippen die qua financiering en opzet wezenlijk van elkaar verschillen.
Op AOW als basispensioen heeft iedere Nederlander recht. Ongeacht of je ooit gewerkt hebt of niet. Voor een aanvullend pensioen moet je altijd gewerkt hebben. In loondienst of als zelfstandig ondernemer waarvoor premie is betaald bij een pensioenfonds of bij een particuliere pensioenverzekeraar. Werknemers en ondernemers hebben derhalve hun eigen spaarpot opgebouwd als het om hun aanvullend pensioen gaat. De discussie over indexatie van het aanvullend pensioen heeft betrekking op gepensioneerde werknemers die afhankelijk zijn van hun pensioenfondsen en de wettelijke regels die op deze fondsen van toepassing zijn.
De AOW-uitgaven die jaarlijks worden uitgekeerd worden financieel gedekt door belastinginkomsten van de overheid. De AOW-ontvangers worden dus financieel hoofdzakelijk onderhouden door de werkende jongere generaties. Die zich terecht zorgen maken dat zij als actieve generaties een steeds grotere groep inactieve ouderen door vergrijzing van de bevolking moeten onderhouden. Terwijl zij zelf ook geen zeer rooskleurige financiële toekomst voor zich zien als gevolg van de talloze problemen die moeten worden opgelost. Vanwege de klimaat- en energiecrisis, de huidige woningmarkt en niet te vergeten de slecht functionerende arbeidsmarkt.
Vooral de vraag over hoe hun eigen (aanvullende) pensioenvoorziening er later uit gaat zien, baart hen zorgen. Zeker als de huidige generatie gepensioneerden in hun ogen misschien aan het potverteren slaat door te veel te willen uit de gezamenlijke pensioenpot van jong en oud.
Gepensioneerden op hun beurt stellen terecht dat voor wat betreft hun aanvullend pensioen de pensioenpotten zo ruim gevuld zijn dat een indexatie, na jarenlang op de nullijn te zijn gezet, toch geen enkel probleem zou moeten zijn. In die potten zat in het derde kwartaal van 2021 volgens de Nederlandse Bank gezamenlijk een vermogen van 1.752 miljard. Gespaard door alle rechthebbenden. Jong en oud. Tegenover verplichtingen van 1.588 miljard. Verplichtingen op basis van een berekeningsmethodiek met een al langer in discussie zijnde fictieve rekenrente.
Om de complexiteit van dit indexatievraagstuk nog duidelijker te illustreren moet worden aangegeven dat de grootste groep gepensioneerden met een aanvullend pensioen slechts een relatief klein aanvullend pensioen heeft van enkele honderden euro’s per maand. Bovenop de AOW. Een indexatie van dat aanvullend pensioen en de AOW is dan ook voor een grote groep gepensioneerden meer dan welkom en zeer goed te rechtvaardigen.
Het wachten is tot 1 januari 2026 op de invoering van een nieuw overeengekomen pensioenstelsel. Met nog vele open eindjes. Dan mogen pensioenfondsen aanvullende pensioen weer indexeren als de dekkingsgraad van vermogen tegenover de verplichtingen 105% of hoger is. Die dekkingsgraad hebben de meeste pensioenfondsen nu nog niet.
Rutte IV wil de AOW als basispensioen nu ook ontkoppelen van het wettelijk minimumloon. Zodat een stijging daarvan niet automatisch wordt meegenomen in een stijging van de AOW.
Die ontkoppeling treft gepensioneerden die alleen een AOW uitkering als basispensioen hebben het meest. Maar wel moet bedacht worden dat voor een groot deel van die groep opgaat dat zij zelf ooit hebben gekozen om niet te gaan werken in een betaalde baan, om alsdan daarmede hun AOW met een aanvullend pensioen aan te kunnen vullen. Uitzonderingen daargelaten. Onder die groep vallen nog steeds veel oudere huisvrouwen die destijds bewust een keuze hebben gemaakt om uitsluitend voor hun gezin te werken. Een keuze die vanzelfsprekend gerespecteerd moet worden. Alleen roept dat de vraag op: tegen welke prijs?
Het is te gemakkelijk om als gepensioneerden veel maar af te wentelen op de jongere generaties. Generaties waarvan het maar de vraag is of zij ooit als zijzelf gepensioneerd zijn in zo’n relatief hoge economische welvaart zullen kunnen leven.
Aan de pensioendiscussie zitten derhalve vele kanten die verder reiken dan enkel het verlies van koopkracht. Economisch is het maar zeer de vraag of economische groei zoals de ouderen dat in hun leven hebben meegemaakt ook zal opgaan voor de jongere generaties.
Op papier ligt er voor de jongere generaties weliswaar veel vermogen van ouderen op de plank klaar om geërfd te kunnen worden. Alleen geldt dat niet voor de grootste groep. Die moet het zelf zien te rooien.
Niet voor niets dat discussies over pensioen en ons pensioenstelsel steeds vaker ontaarden in een verdeeldheid tussen ouderen en jongeren. Dat zal voorlopig ook nog wel zo blijven totdat het nieuwe pensioenstelsel definitief is ingevoerd.