Er is vernieuwend leiderschap in de FNV nodig met lef, visie
en daadkracht en die in staat is om de FNV in een toenemend polariserend
klimaat op koers te houden
Al maanden spreekt ‘de polder’ over de oudedagvoorziening. AOW en aanvullende pensioenen zijn heftig onderwerp van gesprek tussen vakbonden, werkgevers en de overheid. De belangen zijn groot. Het gaat om de pensioenrechten voor jong en oud en vele miljarden aan uitgesteld loon. Maar ook over hoe haal ik de pensioeneindstreep? En nu ligt er een pensioen principe akkoord waar de FNV-leden zich per referendum over kunnen uitspreken.
Maar de vakbeweging is verdeeld. Er bestaan stevige verschillen van inzicht tussen de FNV Vakcentrale en de grootste vakbond FNV Bondgenoten. Maar ook andere vakbonden hebben moeite. Dat is niet toevallig. De vakbondsbestuurders van FNV Bondgenoten zitten namelijk in ongeveer 60 procent van alle pensioenfondsbesturen en zij hebben dus vanuit hun belangenbehartigingrol veel te verliezen voor hun vakbondsleden in de marktbedrijven.
Het scherpe meningverschil maskeert geheel andere oorzaken van dit dieper liggende conflict. In de laatste decennia is de vakbeweging niet meer in staat geweest om met de werkgevers aan de centrale onderhandelingstafel tot gedegen en ‘het verschil makende’ akkoorden te komen. Als FNV-onderhandelaar merk ik de laatste jaren dat ik in de sector spoorwegen helemaal niets meer heb aan centraal afgesloten akkoorden. Het zogenaamde historische ‘Wassenaarakkoord’ van 1982 stond nog in het teken van werkgelegenheid met afspraken over ATV-dagen. Maar de laatste jaren is het vooral gegaan over loonmatiging, verslechteringen voor werknemers, verslechteringen van sociale zekerheidsregelingen en boterzachte intenties als het gaat om arbeidsparticipatie. Met dergelijke afspraken kon FNV Bondgenoten onder andere nauwelijks uit de voeten. Wij hadden vaak zware kritiek omdat wij deze akkoorden gewoon niet konden uitleggen aan onze achterban. Om de lieve ‘FNV vrede’ te bewaren gingen wij en onze leden jaar in jaar uit ontevreden mee met deze zeer matige centrale akkoorden.
Centrale akkoorden worden afgesloten door de onderhandelaars van de FNV Vakcentrale. Zij moeten zich aan de achterban, de 19 voorzitters van de FNV bonden, verantwoorden. Een weerbarstig en ongelijk achterbanberaad. Want de twee grootste bonden, FNV Bondgenoten en de AbvaKabo FNV, vertegenwoordigen al ruim driekwart van de 1,4 miljoen leden. De kleinere bonden hebben natuurlijk wel een stem, maar moeten gewoon hard werken om hun hoofd boven water te houden in hun sectoren. Vaak hebben deze FNV-bonden geen geld om überhaupt voor een innovatieve aanpak te kiezen. De meeste bonden leiden een armoedig bestaan in stilstaand water. Zij houden zich nog staande omdat ze onder ‘de familie FNV’ blijven vallen: een mooi en veilig merk! Dit geldt nog meer voor de CNV-bonden die bovendien vaak zes keer kleiner zijn dan de FNV bonden.
De FNV-structuur is niet meer van deze tijd en zal naar mijn mening de komende jaren voor blijvende conflicten zorgen. Deze structuur maakt de coördinatie van werknemersbelangen niet alleen onnodig versplinterd, maar nog duur ook. De negentien FNV-bonden hebben elk hun eigen kantoor, personeel, individuele dienstverlening, facilitaire dienst, bondsblad, bestuur, directie, administratie, vereniging en wat al niet meer. Hier zijn veel kosten mee gemoeid die opgebracht moeten worden uit de contributie van de vakbondsleden.
De FNV moet zich heel erg snel zich anders gaan organiseren. Een organisatie die zich inricht naar werkproces. Dan krijg je bijvoorbeeld: FNV Zorg, FNV Bouwplaats, FNV Spoor, FNV Metaal, FNV Gemeentepersoneel, FNV Busbedrijven, FNV Schoonmaak, enzovoort….
Deze beroepsgroepen, onder de FNV paraplu, zouden in mijn visie ook ruimte moeten krijgen om eigen beleid te ontwikkelen dat afgestemd is op de situatie in de betreffende vakgroep of sector. Dus veel dichter bij werknemers en de vakbondsleden waardoor meer draagvlak ontstaat. Waar het om gaat is dat de vakman of vrouw ‘de bond’ werkelijk herkent als zijn of haar vertegenwoordiger.
Daarvoor moeten de FNV-bonden het vakbondswerk in de sectoren en bedrijven versterken. Deze herkenbare bonden maken een brede agenda waar de vakbeweging voor staat en gaat. De arbeidsmarkt verandert structureel en in een razend tempo en vakmensen stellen nieuwe eisen aan hun werkomgeving. Een onafhankelijke werknemer die uitgaat van professionaliteit en vakmanschap. Daar moet de FNV met ‘beroepsgroepenvakbonden’ op inspelen. En zij moet vernieuwing aanjagen waarbij de werknemer eigenaar blijft van zijn/haar arbeidsvoorwaarden. Een herkenbare FNV die dicht bij mensen staat, is naar mijn overtuiging de toekomst. Dat is voor jongeren, oudere jongeren en ouderen aantrekkelijk. Daar willen mensen van links tot rechts bijhoren.
Om dit te realiseren is vernieuwend leiderschap in de FNV nodig. Een leiding met lef, visie en daadkracht en die in staat is om de FNV in een toenemend polariserend klimaat op koers te houden. Daar is de huidige FNV-leiding naar mijn mening niet geschikt voor.