Gezelligheid vindt men overal. Het ligt er daarbij uiteraard zeer aan welke betekenis u dit begrip toedicht. Geen Hollandser, en vooral onvertaalbaarder, woord dat zo breed gebruikt word als dit begrip. Waar de één kotst op de feestdagen (los nog van de werkelijke betekenis van die dagen) leeft de ander daar maanden naar toe onder het motto ‘Geen gezelliger dagen dan de feestdagen’. Een derde hangt ‘gezelligheid’ aan een bezoekje aan de kroeg. Slap lullen, beetje zuipen en de onvermijdelijke peuk buiten in de kou is voor velen hoogtepunt van gezelligheid en voor die ander wederom een gruwel.
Er zijn geesten die men kan bedwingen met meditatie en therapie, in een kroeg echter wint koning alcohol het dagelijks van de kwade krachten. Een mooie paradox daar het kwaad óók in diezelfde alcohol schuilt.
Aftands baldakijntje. Schrale pui. De mooiste cafés ter wereld zien er niet uit. En gelukkig maar. Schimmig licht. Kapot geschoten plafond. Bladderende verf in de plee waar stickers en kreten van jaren her heersen. Onooglijk schrale lambrizering. Klant en uitbater verbonden als in een eeuwigdurend huwelijk. Goude oude toog in allerlei staat van ontbinding waar mannen en vrouwen zitten van voor die tijd. Onbarmhartig afgekloven vloer. Zand en zielgeschuurd.
De charme van een zelfgetimmerde hut, ingericht met afdankertjes en sinaasappelkistje. Een clubhuis, alleen voor leden die zich aan de ongeschreven wet houden: Hier wordt gepraat, gelachen en verdrinken wij het verdriet. Het begrip authentiek snijdt hier geen hout want krijgt geen grip. Vrijheid blijheid de norm. Een kroeg gezellig noemen zou beide begrippen tekort doen.
Er heerst een soort gezelligheid maar wel een die bevochten moet worden. Men is welkom om te consumeren maar wil men in het gezelschap integreren dan dient men zijn nieuwe kennissenkring aan te merken als zijn stamtafel. Carmiggelt schreef ooit dat de kroeg-eigenaar zijn zaak in feite “..om zijn eigen verslaving heen had gebouwd”. Een harder Amerikaans credo luidt: ‘A bar is all about moving the liquor”. Beiden zijn waar doch doen niets af aan de aantrekkelijkheid van dit uniek bedrijf. Het plezier is er niet echt maar wordt wel als zodanig beleefd. De ruimte existeert bij de gratie van geroezemoes, geouwehoer en goede gesprekken. Zielen die op een zandbank zijn gelopen laven hier hun eeuwige dorst. Sporen van bruine tabaksrook.
Kringen in behang en tapijtje op tafel. Veelsoortige oude rotzooi als relikwieën aan de muur, verschoten fotoos. Sfeer snijdt men hier als dikke plakken leverworst uit de lucht. Eeuwige geur van verschraald bier en sigarettenrook die door de jaren muren en behang verzadigde. Verdwaalden en verdoolden drinken samen, soms gehavend soms gezegend, geen menselijker omgeving dan een echte kroeg. Zwartgallige moppen, eensgezindheid.
’s Nachts leeft het afgeleefde interieur even op. De vrolijkheid van stampend stomend studentenvolk. Sinds ik dorp verruilde voor grote stad kom ik er veel vaker. Eigenlijk had de kroeg in dat vorig leven nauwelijks een plaats.
In de stad dient die gezamenlijke woonkamer echter een werkelijk doel, anders dan de aangename roes. De dolende stadsmens vind daar zijn plek. Troostrijk klontert men daar samen. Nooit verwacht en altijd welkom.
Na gedane arbeid een tussenstation, een pleisterplaats. Men hervindt daar ook zijn rust met krant en een biertje alvorens de avond zijn aanvang neemt. Gezelligheid op de achtergrond als breed, mysterieus en vooral Oer-Hollandsch begrip.