Het Rotterdamse sisverbod is volgens het gerechtshof in Den Haag in strijd met het grondwettelijk recht op de vrijheid van meningsuiting. Het verbod op straatintimidatie dat Rotterdam in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) heeft opgenomen is daarom niet rechtsgeldig. De kantonrechter in Rotterdam had eerder al geoordeeld dat het naroepen onder de vrijheid van meningsuiting viel maar achtte het maken van kusgebaren wel strafbaar.
Het gerechtshof in Den Haag oordeelde donderdag dat ook de intimiderende gebaren onder de vrijheid van meningsuiting vallen. Vorig jaar intimideerde een 38-jarige man acht vrouwen op straat met hand- en kusgebaren, naroepen en achtervolgingen en werd daarbij betrapt door de politie.
Het gerechtshof maakt geen onderscheid tussen de fysieke en verbale uitingen. Beide vallen volgens het hof onder de vrijheid van meningsuiting. Omdat het Rotterdamse verbod niet rechtsgeldig is, hoeft de verdachte geen boete te betalen en is hij vrijgesproken.
"De gemeente Rotterdam heeft met de strafbaarstelling van straatintimidatie klaarblijkelijk beoogd de verruwing in (seksueel getint) taalgebruik en van (seksueel getinte) omgangsvormen in de openbare ruimte te bestrijden. Het gerechtshof respecteert de wens van de gemeente Rotterdam deze verruwing tegen te gaan. Kernvraag in dit proefproces was of het de gemeentelijke wetgever is toegestaan om – op de wijze zoals in de APV van Rotterdam is gebeurd – dergelijk gedrag (taalgebruik en gedragingen) strafbaar te stellen of dat alleen de wetgever in formele zin (de Tweede en Eerste Kamer) daartoe bevoegd is, omdat daarmee mogelijk een inbreuk wordt gemaakt op de vrijheid van meningsuiting. De conclusie van het hof is dat alleen de wetgever in formele zin daartoe bevoegd is."
In januari 2018 werd het strafbaar om in Rotterdam iemand na te roepen of te sissen. Bij de invoering van het sisverbod bestonden er al twijfels of het verbod überhaupt te handhaven was. Rotterdam wil dat de Tweede Kamer het probleem oppakt.