De wereld kan er anders uitzien als vragen gewoon de start kunnen zijn van een dialoog, in plaats van dat de woorden eerst gecorrigeerd moeten worden door een wakkere massa die meent te weten hoe het hoort
Verdraagzaamheid is soms ver te zoeken. Dat is een open deur. We weten het nou wel. Mensen staan elkaar naar het leven, gunnen elkaar het licht in de ogen niet, nemen de ander de maat met huidskleur, omvang, gewicht, stemvolume, toonhoogte, manier van lopen, model van het kapsel, de auto, het al dan niet aanwezige onkruid in de voortuin, de schoolkeuze voor de kinderen, het salaris, de vakantiebestemming, de hokjes waarin je wel of niet thuishoort, het stemgedrag en noem maar op. We zijn voortdurend bezig om te kijken of de meeste mensen wel deugen. Rutger Bregman vindt van wel, als je het geroddel moet geloven denken de meeste mensen van niet. Met ieder mens is schijnbaar wel wat mis.
Ik ga daar vaak en graag gesprekken over aan. Met vrienden, met mijn eigen lief en dochter, met studenten, maar ook met onbekenden tijdens lezingen, workshops of – tegenwoordig – webinars. Bij die laatste activiteiten valt het me op dat mensen vaak feller op de vorm reageren dan op de inhoud. En dan gaat het vooral over het kiezen van de juiste woorden. Zo hield een deelnemer aan een debat waar ik laatst meedeed een vlammend betoog over omzien naar elkaar in een multiculturele samenleving en de eerste reactie die daarop uit de (online) zaal kwam was: ‘het valt me op dat u de woorden allochtoon en autochtoon gebruikt, terwijl dat al jaren geleden in de ban gedaan is. Wilt u daarop letten? Het stoort me nogal.’ Inhoudelijk werd er niet gereageerd.
Zelfs in een debat over verdraagzaamheid en respect werd mijn debat-genoot dus de maat genomen. Twee weken later overkwam mij hetzelfde toen ik tijdens een lezing sprak over ‘blanke mensen’ in plaats van over ‘witte mensen’. Een luisteraar bleef na afloop even hangen om mij te zeggen dat ze daar ‘helemaal naar’ van was geworden. Over de inhoud van de lezing had ze verder niets te melden. Alleen over mijn woordkeus in die ene zin. Over de vorm dus.
Ik voelde me daar een beetje eenzaam door. Mensen weten heel goed wat ik bedoel, maar verdragen de woorden die eerst passend waren ineens niet meer. Daardoor richten ze zich eerder op hun eigen ongemak en hun gevoelde plicht mij terecht te wijzen, dan dat ze nog afgestemd zijn op mijn verhaal. Dat is zonde. Blijkbaar zoeken we naar signaalwoorden om elkaar te kunnen corrigeren en zijn we meer gericht op verschillen dan op overeenkomsten. Dat komt de saamhorigheid niet ten goede.
Dit terwijl er eigenlijk niets aan de hand is. Of lijkt. De betekenis is hetzelfde, maar de taal is veranderd. Of mogelijk moet de taal veranderen omdat de betekenis een stigma is geworden. Dat kan ook. Dan willen mensen woorden veranderen in de hoop dat ze daarmee ook het ding dat ze willen benoemen veranderen. De taal moet dan een nieuwe werkelijkheid creëren.
Vaak lukt dat. Voor even dan. We kunnen een vreemdeling een buitenlander noemen en daarna de buitenlander een allochtoon en vervolgens van de allochtoon een ‘mens-met-een-migratie-achtergrond’ maken, maar wat we willen zeggen is hetzelfde. Het gaat om iemand die niet van hier is en daardoor door mensen die wel van hier zijn, als anders wordt gezien. Dat kan voor ongemak, problemen of achterstanden of uitsluiting zorgen en om dat te bespreken is het soms handig dat voor de dingen een woord bestaat. Blijkbaar wordt dat woord al snel beladen en moet men om de zoveel tijd een ander woord zoeken voor hetzelfde fenomeen.
Zo gaat dat ook met verstandelijk beperkten. Eerst waren dat achterlijken, daarna zwakzinnigen, toen verstandelijk gehandicapten, later mensen-met-mogelijkheden en toen bleek dat ieder mens eigenlijk wel mogelijkheden heeft, werd het weer omgedoopt tot licht verstandelijk beperkten. En nu is het wachten tot er iemand opstaat die zegt dat dat echt niet meer kan en we weer een ander woord moeten aanleren.
Het is om gek van te worden. Als we dat met alle woorden zouden doen, zouden we alleen nog maar bezig zijn met de vraag hoe we dingen benoemen en komen we aan het toepassen niet meer toe. We zouden misschien niet eens meer weten hoe we koffie kunnen krijgen in een restaurant, omdat koffie als woord uit de gratie is geraakt en je het risico loopt uit de restaurant te worden gezet als je het woord koffie toch gebruikt.
Het aanleren van de nieuwe woorden is dus nodig omdat mensen inmiddels zo gevoelig zijn geworden dat ze niet meer naar je luisteren als je een ander, oud, woord gebruikt. Je kunt met een betoog de handen op elkaar krijgen en een jaar later met exact hetzelfde stuk uitgemaakt worden voor racist omdat de woorden een andere lading hebben gekregen. Dat is best pijnlijk. Vooral ook omdat de intentie niet is veranderd. Ik wilde een jaar geleden niemand beledigen en dat wil ik nu nog steeds niet, maar blijkbaar komen de woorden anders aan waardoor ook mijn goede intenties in twijfel worden getrokken. Dat is best pijnlijk.
Ik zou zo graag zien dat we meer naar elkaar omkijken, echt naar elkaar luisteren en elkaar de ruimte geven om eigen woorden te kiezen en een eigen verhaal te bouwen. We noemen ons verdraagzaam, maar nemen elkaar zo ontzettend vaak de maat omdat we menen te weten wat hoort en wat niet hoort, wat je wel of niet mag zeggen en wat voor wat je wel mag zeggen de juiste woorden zijn. We zeggen voor vrijheid en respect te zijn, maar zijn vrijwel voortdurend aan het oordelen en corrigeren. Alsof we allemaal docenten met een rood potlood zijn.
Het is zo zonde. De wereld kan er anders uitzien als vragen, woorden en antwoorden gewoon de start kunnen zijn van een dialoog, van een inhoudelijk gesprek, in plaats van dat de woorden eerst gecorrigeerd en dikwijls gecensureerd moeten worden door een wakkere massa die meent te weten hoe het hoort en welke woorden passend zijn. De intentie van die massa is ongetwijfeld goed, maar wat ze doet is een pure uitoefening van macht en een beperking van de vrijheid van anderen. Dat maakt (ook) de zogenaamd verdraagzamen onverdraagzaam.