Om toch een houvast te hebben tussen alle overdreven assertieve medeburgers, wendde ik mij tot het oprapen van lege blikken.
Op de derde vrijdag van augustus zat ik ’s ochtends op een bankje aan het water. Onder donkergrijze wolken waaide het hard, toch leek het voorlopig droog te blijven. Ik bevond mij aan de rand van de Utrechtse flatwijk Kanaleneiland, op het fietspad achter het bankje trapten verbeten Hollandse koppen tegen de wind in. De harde gezichtsuitdrukkingen deden me denken aan de almaar grimmiger wordende strijd om het bestaan, over een maand was het Prinsjesdag, dan presenteerde PVV-premier Schoof zijn eerste begroting.
Hier zat ik dan, een beetje te dromen terwijl de hardwerkende Nederlander naar zijn werk fietste. Eigenlijk was ik zelf ook aan het werk, de beste invallen voor nieuwe columns of verhalen krijg ik namelijk als ik doelloos voor mij uitstaar op een zitplek in de openbare ruimte. ‘Hebben mensen in een grauwe, vijandige tijd als de onze eigenlijk behoefte aan de pennenvruchten van een dromer?’, vroeg ik mij plotseling af. Het antwoord wist ik best: nee, pas na de oorlog zouden mijn literaire prestaties goed verkopen.
Gelukkig zag ik net voordat ik aan somberheid ten prooi kon vallen dat een statiegeld-blik een centimeter boven de rand van de prullenbak naast het bankje uitstak. Gretig viste ik de lege halveliterverpakking Hertog Jan uit het afval, ik moest toch naar de supermarkt hier vlakbij, ik hoefde er niet lang mee rond te lopen. Omdat ik sinds de invoering van statiegeld op blik – medio vorig jaar – onbewust een geloof opbouwde rond dit fenomeen, waren mijn moedeloze gedachten naar de achtergrond verdwenen.
Een statiegeld-geloof, ik overdrijf niet, kijk, dat God dood is weten we sinds Nietzsche, voor hem in de plaats kwamen geluks-goeroes die een geloof in jezelf predikten. Voor geloven in mezelf ben ik te filosofisch ingesteld, in mijn ogen leidt een land vol van zichzelf overtuigde mensen tot een samenleving waarin iedereen de ander voortdurend beconcurreert, zo komen we niet verder. Om toch een houvast te hebben tussen alle overdreven assertieve medeburgers, wendde ik mij tot het oprapen van lege blikken.
Hierdoor voelt het in ieder geval alsof ik voor elke millimeter vecht, hoewel ik heus weet dat het totale aantal vierkante millimeters niet groeit wanneer iedereen dit doet.