We leven in een gekke wereld. Zelfs als je schrijft dat het uiten van bepaalde meningen voor ellende zorgt, krijg je ellende.
Mijn stuk over hoe de Telegraaf het protest tegen de komst van de Israëlische president Herzog gebruikt om een hetze tegen moslims te ontketenen is zaterdag rond 20 uur gepubliceerd bij Joop en om half negen kwamen de eerste nare berichten al binnen. Berichten met boodschappen als dat moslims net als ik de vijfde colonne zijn, dat ik een Hamas pijper ben, dat het voor mijn kinderen te hopen is dat ik geen kinderen heb en dat ik binnenkort ‘gewoon eens opgezocht’ word.
Ik moest lachen om de opmerking over mijn vermeende kinderen en voelde me ook wat onveilig. Toen de berichten binnenkwamen zat ik net in een café en ik had geen idee of iemand het in zijn hoofd haalt mij echt op te zoeken. Ik heb weinig zin in narigheid op straat. Misschien is het nu een geluk dat ik nog altijd een prutser in de marge ben en dat met mij molesteren weinig eer te behalen is.
We leven in een gekke wereld. Zelfs als je schrijft dat het uiten van bepaalde meningen voor ellende zorgt, krijg je ellende. Dat doet me denken aan het eerste stuk dat ik over Israël schreef, ergens in 2007 als blog voor de Volkskrant. In dat stuk vroeg ik me af hoe we naar Israël zouden kijken als we als de bril van spijt en schaamte voor de Holocaust af zouden kunnen zetten en ik vroeg me af waarom het stellen van die vraag alleen al antisemitisch wordt genoemd. De reacties op dat stuk waren nauwelijks inhoudelijk. Termen als jodenhater en antisemiet kwamen in vrijwel iedere reactie terug. Alsof je een klap tegen je kanis krijgt als (ontkennend) antwoord op de vraag of iemand een agressieprobleem heeft. De liefste reactie op het stuk over Israël was ‘dat ik duidelijk geen vriend van de joden ben’.
Dat ben ik wel. Ik ben een vriend van iedereen. Soms stel ik alleen vragen over waarom iemand doet wat hij doet en waarom hij vindt wat hij vindt. Dat deed ik als journalist, dat deed ik als hulpverlener, dat doe ik nu als docent en dat deed en doe ik doorlopend als filosoof. Ik ben tot in mijn vezels nieuwsgierig naar het leven en wat mensen zoal met hun leven doen. En soms ben ik verbaasd, verwonderd of verbijsterd als ik mensen zie die hun tijd op aarde vooral besteden om anderen te beconcurreren, om mensen geweld aan te doen, om nog meer te krijgen dan ze al hebben of om de wereld voor zichzelf zo overzichtelijk en voorspelbaar te maken dat mensen die afwijken van hun beeld van de samenleving niet meer mee mogen of kunnen doen.
Ik begrijp dat niet altijd en dan stel ik vragen. Dat deed ik over mensen die in coronatijd alles zo goed leken te snappen van het virus dat ze zich niet aan de maatregelen meende te hoeven houden, dat deed ik in mijn brieven aan Baudet en dat doe ik nu over Israël. Ik weet niet waarom mensen doen wat ze doen, op welke expert ze zich richten en waarom ze andere bronnen van kennis en inspiratie negeren. Eigenlijk wil ik gewoon het leven snappen en omdat ik zelf een dolende geest ben, kijk ik het leven bij anderen af.
Dat afkijken en bevragen levert dus nare berichten en bedreigingen op en ik word vaak meteen in een hokje gestopt. Toen ik vijfentwintig jaar geleden vraagtekens zette bij het neoliberalisme werd ik communist genoemd, bij mijn vragen over Israël word ik voor antisemiet versleten, als ik de periode rondom de onafhankelijkheid van Indonesië en Suriname bevraag ben ik een nestbevuiler en als ik bij militaire missies vraag of de motieven om mee te doen niet eerder economisch dan humanistisch zijn, noemen mensen me een naïeve pacifist. Veel heb ik er niet aan. Dat denken in hokjes is een vorm van de man spelen waarbij weinig geleerd kan worden omdat inhoudelijke tegenargumenten vaak ontbreken. Het is veel vorm en weinig inhoud. Dat is pijnlijk, maar het hoort er blijkbaar bij. Ook dit is het leven en ook dit is de mens. Fascinerend is dat toch.