Lobby-organisaties als het CIDI wensen te bepalen wat op onze universiteiten besproken mag worden
Op 12 januari verbood het bestuur van de Vrije Universiteit een studentendebat over een academische boycot van Israël. Inmiddels is duidelijk dat dit gebeurde onder druk van ‘externe partijen’. Studentenraad en OR eisen openheid van het VU-bestuur. Andere universiteiten opgelet: dit gaat jullie ook overkomen.
Over die klachten is weinig bekend. Het bestuur liet weten te zijn benaderd door personen van binnen en buiten de VU, waaronder een in het buitenland verblijvende studente die bang zei te zijn om terug te keren naar de universiteit. Onduidelijk is om hoeveel klagers het in totaal gaat, wat de reden van hun klachten was, en of die qua ernst opwegen tegen het paardenmiddel van een verbod. Ook de vraag waarom dit één dag voor het debat plotseling een rol is gaan spelen is onbeantwoord; het debat werd namelijk al in oktober aangekondigd, en was door het bestuur goedgekeurd.
Externe partijen Deze vragen komen uitgebreid aan bod in de brief die de Gezamenlijke Vergadering (GV) van de VU op 16 januari aan het bestuur stuurde. De GV – samengesteld uit de Studenten- en Ondernemingsraad – wijst de argumentatie van het bestuur van de hand als onbegrijpelijk en weinig overtuigend, en wijst erop dat het besluit in strijd is met de geldende VU-directieven. Ook wil de GV weten of het bestuur onder druk is gezet door ‘externe partijen’, die ‘het college hebben aangespoord om het debat geen doorgang te laten vinden’.
Dát ‘externe partijen’ zich hebben ingespannen om een verbod af te dwingen staat vast. Zo bedankt het CIDI (Centrum Informatie en Documentatie Israël) op zijn website zijn achterban voor diens bijdrage aan het onmogelijk maken van het debat. De standaardbrief waarmee het CIDI het bestuur van de VU liet bestoken staat nog online. In dit – kennelijk in grote haast in elkaar geflanste – schotschrift belastert het CIDI de SRP als ‘platform voor haat en polarisatie’. Ook CIDI’s jongerenafdeling CIJO verbond zijn naam en inzet aan deze werkwijze.
Centraal in de opmaat tot het verbod stond een antisemitisch bericht op de online evenementenpagina van SRP, geplaatst vanaf een nep-account. In het bericht werd de door de SRP gebruikte term ‘Israël-vrije universiteit’ misvormd tot ‘Joden-vrije universiteit’. Het bericht werd door de SRP al na 11 minuten verwijderd, maar screenshots ervan waren toen al onderweg naar de Telegraaf en GeenStijl, die het publiceerden. Het verdachtmaken van de SRP lijkt het enige doel van het bericht te zijn geweest.
Daarop ontving het VU-bestuur een brief van Federatief Joods Nederland, waarin de universiteit op grond van het antisemitische bericht werd opgeroepen op te treden ‘tegen de organisatie die met haar oproep dergelijke uitspraken uitlokt’. Aansluitend verbood het bestuur het debat. Het is goed denkbaar dat nog andere vormen van druk zijn toegepast. De GV heeft daar in zijn brief aan het bestuur nu expliciet naar gevraagd.
Gecoördineerde campagne Alles wijst in de richting van een gecoördineerde campagne om het VU-debat onmogelijk te maken. Niet door een stel kwajongens, maar door belangenorganisaties als het CIDI, die wensen uit te maken wat er op onze universiteiten bediscussieerd mag worden.
Wat de SRP is overkomen tart alle fatsoen: nog afgezien van de imagoschade en stigmatisering van de organisatie, is afdoende gebleken dat wilde beschuldigingen ernstige gevolgen kunnen hebben voor personen – zeker als ze aan de populistische media worden gevoerd of in grote aantallen worden rondgestuurd.
Om deze redenen draagt het VU-bestuur een zware verantwoordelijkheid om uit te zoeken of het ten prooi is gevallen aan een gecoördineerde campagne. Speciale aandacht dient uit te gaan naar de identificatie van de bron achter het antisemitische bericht, en de vraag of die deel uitmaakt van de VU-gemeenschap en/of genoemde belangenorganisaties.
Dit temeer daar dergelijke campagnes – ook specifiek gericht tegen studenten – vaker voorkomen. Als het aan de Israëlische premier Netanyahu ligt worden ze nog verder uitgebreid. Ook de Nederlandse universiteiten kunnen hun borst natmaken, en doen er goed aan kennis te nemen van hetgeen de VU is overkomen. De kans dat hen hetzelfde overkomt is aanzienlijk.
Terecht stelde het VU-bestuur dat de universiteit voor iedereen een veilige plek moet zijn, waar niemand wordt uitgesloten. Zolang debatten worden verboden en studenten worden belasterd is het tegendeel het geval. Het is aan het bestuur om de aangerichte schade te herstellen. Dat begint met volledige openheid. Ook het alsnog accommoderen van een debat over een academische boycot van Israël behoort hiervan deel uit te maken.