Het uiterlijk van Zwarte Piet is wel degelijk gebaseerd op de racistische blackface minstrels die in de 19de eeuw populair waren in met name het zuiden van de Verenigde Staten. Dat schrijft historica Elisabeth Koning na uitgebreid onderzoek. Haar artikel ‘ Zwarte Piet, een blackfacepersonage ‘ is gepubliceerd in Tijdschrift voor Geschiedenis (TvG).
Hoewel anti-racisten al langer wijzen op de link tussen het karikaturale uiterlijk van Zwarte Piet en de Amerikaanse blackface-personages, houden voorstanders van de knecht van Sinterklaas stug vol dat het een niets met het ander te maken heeft. De kleur van de Pieten is afkomstig van het roet van de schoorsteen, zo luidt de vergoelijkende verklaring meestal. Met die toch al flinterdunne redenering (de kleding van de pieten is immers brandschoon) wordt nu door Koning de vloer aangeveegd. Zo laat ze in haar artikel zien dat het blackface-toneel weliswaar zijn oorsprong had in de Verenigde Staten, maar ook in Europa – Nederland niet uitgezonderd – grote populariteit genoot. Ook wijst ze erop dat Jan Schenkman, de bedenker van Piet in zijn huidige vorm, een groot liefhebber was van deze vorm van toneel.
Over de aanwezigheid van blackface-optredens in Nederland schrijft Koning:
"In juli 1847 bezocht het eerste Britse blackface-gezelschap Nederland onder de naam Neger Lantium Ethiopian Serenaders. In de Amsterdamsche Courant van 5 juli 1847 werden de Serenaders omschreven als ‘vijf personen […] die zich voordoen als kwamen ze uit de binnenlanden van Afrika’, gekleed naar de laatste smaak, met zwarte rok en pantalon en wit vest, hetgeen een zonderling contrast met hun zwarte gezichten oplevert, vooral wanneer men daarbij voegt, dat sommigen van elegante horloges, ja zelfs een van een lorgnet voorzien is dit, in combinatie met ‘zonderlingste houdingen’ leverde een ‘allerzonderlingst schouwspel op’. Zo nu en dan sprongen de artiesten bovendien ‘hoog van de stoel tot geen gering genoegen van de toeschouwers aan wie zulk een schouwspel en dergelijke muziek ten eenenmale onbekend’ was."
Witte mensen met artiestennamen als “Zip Coon” en “Dandy Jim” speelden de rol van ‘vrije negers als dwaze zwarte clowns’ die zichzelf in een sociale klasse plaatsten waartoe zij ‘duidelijk’ niet behoorden. De Piet-figuur van Schenkman deed voor het eerst zijn intrede in 1850, enkele jaren nadat ook in Nederland voor het eerst blackface-voorstellingen werden gegeven en dertien jaar voor Nederland formeel de slavernij afschafte. Hoewel Schenkman hem slechts introduceerde als ‘knecht’, kreeg hij in de volksmond al gauw de naam Zwarte Piet. Over de rol die de blackface-personages speelden, schrijft Koning:
"Het fundament van de humor in blackface-optredens is het zogenaamde contrast tussen de witte beschaving en zwarte onbeschaafdheid. Dit soort humor – waarbij er een wens van zwarten is om beschaafd te worden, maar dit in de ogen van witten nooit geheel lukt – zou omschreven kunnen worden als anti-emancipatoire humor. Nederveen Pieterse schrijft met betrekking tot de dandy: ‘Het bespotten van stedelijke zwarten, die in feite doende waren zich in kleding en spraak te assimileren, was een manier om de emancipatie van zwarten te ondermijnen.’ Dit soort humor functioneert als onderdeel van de dominante cultuur en bakent de grens af tussen cultuurwerelden."
Hoewel Zwarte Piet in die eerste jaren wel al aanwezig is in de verhalen van Schenkman, wordt Sinterklaas tijdens de vieringen nog niet vergezeld door een knecht met dit uiterlijk. Pas wanneer aan het begin van de twintigste eeuw film als medium aan populariteit wint en de blackface-voorstellingen van het toneel verdwijnen, verplaatsen de minstrels zich van het theater naar het Sinterklaasfeest.
Koning toont in haar onderzoek uitgebreid aan dat de fictieve figuur van Zwarte Piet wel degelijk een zwart persoon is en niet een wit persoon die door het roet van de schoorsteen zwart is geworden. Zo komen in Sinterklaasvertellingen uit het begin van de twintigste eeuw passages voor als ‘ een “schone” negersnoet, hoort zo zwart te zijn als roet’ in een verhaal waarin de knecht in een zak meel is gevallen en de Sint hem ‘heel smerig’ vindt. In een ander verhaal wordt Piet ‘wit van schrik’ na het bespioneren van een stout kind, met daaropvolgend de dialoog: ‘ ‘Maar Piet, jij kán toch niet wit worden?’ Waarop Zwarte Piet antwoordt: ‘Och nee, dat is waar!’ In meerdere verhalen wordt Zwarte Piet vergeleken met een aap.
Koning concludeert:
"De knecht van Schenkman ontwikkelde zich tot het huidige blackface-personage Zwarte Piet mede dankzij de verwelkoming van een halve eeuw aan blackfacevermaak op het Nederlandse toneel. In dit opzicht is Zwarte Piet als een ‘Nederlandse’ traditie mogelijk gemaakt door, en onderdeel van, de internationale blackface-traditie. De manifestatie van Zwarte Piet in een tijdperk gevuld met theatrale dwaze blackface-optredens kan niet worden opgevat als een geïsoleerd toeval, noch kan Zwarte Piet in de huidige Zwarte Pieten-discussie los van het fenomeen blackface worden gezien."
In de Verenigde Staten werd halverwege de jaren zestig het gebruik van blackface taboe verklaard na protesten vanuit de burgerrechtenbeweging.