Meelopen in een protestmars tegen de invoering van de nieuwe pensioenwet? Ik deins er niet voor terug. Niet dat die wet voor mij persoonlijk consequenties heeft. Ik heb een beroep dat mij fysiek en moreel niet sloopt. Ik werk niet alleen om geld te verdienen. Ik heb plezier in wat ik doe, ik ga daarom graag tot na mijn tweeënzestigste door. Nee, ik loop mee uit solidariteit met hen voor wie het optrekken van de pensioengerechtigde leeftijd – van 62 naar 64 jaar – een echte tegenslag is. Want dat is het voor veel Fransen. En wat even hard aankomt is de vermeerdering van het vereiste aantal werktrimesters voordat aanspraak kan worden gemaakt op het volle pond: 172 trimesters in plaats van 168.
Maar ik moet toegeven dat deze solidariteit gaandeweg is aangevuld door een ander motief: het wordt hoog tijd dat president Macron eens flink wordt aangepakt. Peilingen hebben aangetoond dat tachtig procent van de Fransen de wet afkeuren. De vakbonden, meestal verdeeld, zijn voor het eerst sinds onheuglijke tijden unaniem – unaniem tégen. En onlangs bleek dat zelfs in het parlement de wet niet op een meerderheid kon rekenen. Maar Macron wilde de wet er kostte wat kost doorduwen, reden waarom zijn regering gebruik heeft gemaakt van een artikel in de grondwet – het beruchte artikel 49.3 – die het de regering mogelijk maakt de mening van het parlement aan zijn laars te lappen. Een motie van afkeuring in het parlement was het onmiddelijke gevolg. Hij werd bij gebrek aan slechts negen stemmen – op de 577 – verworpen.
Toen een paar dagen later president Macron op het middagjournaal een betoog hield waarin hij niet het minste begrip toonde voor wat er onder de Fransen leeft, en hij voet bij stuk hield, was dit aanleiding tot een, inmiddels negende, protestgolf. Volgens de vakbonden gingen in heel Frankrijk meer dan drie miljoen mensen de straat op, volgens de politie 1,3 miljoen. Ook in mijn stad hadden nog nooit zoveel mensen in de optocht meegelopen. Mensen van allerlei pluimage, arbeiders, verpleegsters, leraren… Een feestelijke stoet met vlaggen, balonnen, spandoeken. Fluitjes, toeters, ratels, rotjes. Ik praat wat met een bloemiste, die naast me loopt – en plotseling voel ik een hand op mijn schouder. Ik kijk opzij: het is Jean-Pierre.
Zelden heb ik iemand zo blij gezien. Zijn ogen stralen.
“Heb je gezien met hoeveel we zijn?”
Hij herhaalt zijn vraag, die geen vraag is, maar een juichkreet. Een lelijk mannetje, bleek, schamel. Met zijn linkerhand duwt hij zijn fiets voort. Ik ken hem. Ik weet dat hij al tien jaar werkeloos is. Hij was magazijnier in een supermarkt, totdat hij eruit werd gebonjourd. Te oud, te duur. Even over de vijftig, te oud, te duur. In Frankijk schijnt de gemiddelde leeftijd van de mensen die het arbeidscircuit verlaten lager te liggen dan in de meeste andere landen. Sindsdien heeft Jean-Pierre zich wat beredderd met tijdelijke baantjes. Niet veel, want wie wil zo’n afgetobt mannetje? Afgetobt, en nu verbitterd. Hij zal twee langer moeten wachten op zijn – onvolledige – pensioen. Twee jaar langer voordat hij zich eindelijk ‘gepensioneerde’ kan noemen, in plaats van het onterende ‘werkoze’.
Hij is niet getrouwd, hij woont bij zijn oude moeder. Arme Jean-Pierre. Zijn laatste strohalm, dat is de politiek. Hij is actief lid van de linkse partij van Jean-Luc Mélenchon. Hij gaat naar lokale vergaderingen, hij rijdt op zijn fiets (hij kan zich geen auto veroorloven) door de stad en deelt pamfletten uit, samen met zijn kameraden organiseert hij betogingen. De partij, dat is niet alleen de zaak waar ze voor staan, het zijn ook de kameraden. En toch, ook dat vult de dagen niet. Er zijn pieken van politieke actie, maar de rest van de tijd… Je zit voor de televisie. Reclames flitsen langs met mooie, vlotte mensen die met dure gadgets, sportschoenen en parfums pronken. Ik lekker wél, jij lekker niet! – is de boodschap. Televisieseries met mooie, vlotte mensen die in de strak-glanzende woonruimten van skyscrapers, met glazen wanden die uitkijken op de lichtstrepen van de stad beneden, onnodig ingewikkeld doen over hun oppervlakkige liefdesverhoudingen. Terwijl de ijsklontjes in hun whiskyglazen tikken. Enfin – troep.
En dan: de kop van een minister, of zelfs de president. Helemaal om razend van te worden! En het is inmiddels wel duidelijk geworden dat hij het expres doet. Wie? Macron Wat? Mensen vernederen. Zoals die keer dat de geprefabriceerde opblaaspop in zijn strakke pak – ooit bling-bling bankiertje, altijd bling-bling bankiertje – het over “stationshallen” had “waar succesvolle mensen en mensen die niets zijn elkaar kruisen”. Die niets zijn! Of wanneer hij suggereert dat werklozen geen baan hebben omdat ze niet willen werken: “Want ik hoef de straat maar over te steken, en ik vind werk voor ze.” Of wanneer hij zegt dat de steuntrekkers een ‘pognon de dingue’ (‘debiel zoveel poen’) aan de samenleving kosten.
En dat terwijl door zijn politiek de rijken superrijk zijn geworden, en de armen alleen maar armer. Want dat is een feit. Ga maar factchecken als jullie me niet geloven. Ja, daar zit je dan voor je televisie: is het wonder dat je ziek wordt van de opgekropte woede, en van de ellende? In Frankrijk wordt de president als een vader van de natie gezien. Als die vader zo uitdrukkelijk, zo schaamteloos, zijn minachting laat blijken, nu al zes jaar lang – ja, wat je jezelf dan ook wijsmaakt (‘probeer er boven te staan!’), je gaat eronder gebukt. Zo’n president, met zijn entourage, met de hele sfeer die hij om zich heen heeft geschapen, is als een loden deksel die de blauwe hemel boven verbergt. Arme Jean-Pierre.
En in Nederland?
We lopen even naast elkaar voort. De wind doet de vlag met het logo van een vakbond, die een man voor ons draagt, flink wapperen. Hij slaat bijna in ons gezicht, en dan moeten we lachen.
« Jij bent een Nederlander? Hoe zit het met de pensioenen in Nederland? » vraagt Jean-Pierre.
Ik zeg dat de pensioengerechtigde leeftijd in Nederland zevenenzestig jaar is. Ik zeg ook dat in Nederland, veel meer dan in Frankrijk, mensen deeltijdbanen hebben. Voor hun is het werk daarom minder slopend. Ook moreel minder penibel, omdat ze nauwer worden betrokken bij het beleid van de bedrijven of instanties waar ze werken. In Frankrijk is alles meer stijf-hierarchisch georganiseerd. Ik heb het over de AOW, en ik leg ook uit dat in Nederland de aanvullende pensioenen de opbouw van een eigen kapitaaltje veronderstellen. In tegenstelling tot in Frankrijk waar de pensioenen op een omslagsysteem zijn gebaseerd.
« Is daar in Nederland nooit over gebakkeleid? »
Ik zeg dat in Nederland een cultuur van compromissen overheerst. Het politieke touwtrekken is er minder fel dan in Frankrijk, al schijnt hier de laatste tijd verandering in te komen. Wat ik wijselijk voor me houd, is wat ik weet over het vonnis dat de Nederlanders – arrogant als ze zijn – over de Fransen uitkspreken: ze zijn lui, ze willen niet werken. Als de Fransen dat zouden weten, dan is het heel goed mogelijk dat Nederlanders, op vakantie in Frankrijk, weer geconfronteerd werden met graffiti ‘NL go home’, net als in de tijd dat ze hun eigen aardappelen in hun caravans meenamen.
Menszijn
Maar dan komt iemand ons inhalen. Hij en Jean-Pierre kennen elkaar.
« Salut René, ik dacht al, waar ben je? »
« Ik heb langs de weg wat pamfletjes uitgedeeld, voor een actie bij de préfecture. Dat politiegeweld van afgelopen donderdag, dat kan niet door de beugel. »
Tijdens eerdere protesten waren hier en daar, maar vooral in Parijs, sommige ‘forces de l’odre’ als beesten tekeer gegaan. Gevolg: chaos. Er was duidelijk provocatie in het spel. Niemand is dupe. Toch denkt de regering hier een slagje uit te kunnen slaan: Kijk eens wat een rellenschoppers ze zijn, de manifestanten! En kijk eens naar ons, hoe wij ons best doen om weer orde te brengen.
« Heb je gezien met hoeveel we zijn? » zegt Jean-Pierre, nu ook tegen René.
Ik laat Jean-Pierre en René mij voorbij lopen. Ik zie Jean-Pierre de stoet verlaten, en op het trottoir op zijn fiets springen. Hij kijkt nog eens om, wuift, naar mij, naar René, naar iedereen. Hij heeft iets jeugdigs, iets uitgelatens. Zou het ons eindelijk lukken? Hoop doet leven. Jean-Pierre is blijven hopen, ondanks alle vernedering.
De schrijver Vercors (pseudoniem van Jean Bruller), schreef ‘L’humanité n’est pas un état à subir, c’est une dignité à conquérir’ (‘Het menszijn is niet iets wat we hebben te ondergaan, het is een waardigheid die we moeten veroveren’). Jean-Pierre! Ik had het over een lelijk mannetje? Maak van dat lelijk mooi. Want dat was hij op dat moment, op die fiets, met die brede glimlach, die arm in de lucht. Het gaat lukken!