“Mag je eigenlijk nu alweer 130?”, vraagt T. terwijl hij onze automobiel over de A28 richting Groningen bestuurt. “Op de rechterstrook sowieso, verder verwacht ik ieder moment de stem van Geert Wilders uit de navigatie-applicatie om aan te kondigen dat het overal, zelfs op woonerven, is toegestaan”, antwoord ik dromerig naar hoge boomtoppen in het Drentse landschap turend.
Hoewel de zon weer schijnt in Nederland, regent het boven deze snelweg zachtjes uit een grijs wolkendek. Toen we daarnet langs Harderwijk en Zwolle reden, bekeek ik op mijn telefoon de presentatie van het regeerakkoord van PVV, VVD, NSC en BBB. Mij viel op dat zelfs populistische politici voornamelijk over de abstractie ‘Nederland’ praten.
‘Het is goed voor Nederland’, ‘Wij houden van Nederland’, ‘Ons mooie Nederland’, galmde het. “De zon gaat weer schijnen in Nederland”, beloofde Wilders, daar kon niemand tegen zijn. Vanzelfsprekend kreeg de ‘hardwerkende Nederlander’ het beter, terwijl ‘rechts Nederland’ ongetwijfeld zijn vingers mocht aflikken – ik keek niet de hele presentatie, maar de laatste formulering gebruiken journalisten steevast.
Een bord met ‘Groningen – 98 kilometer’ passerend, denk ik aan een reportage over Joop den Uyl die op YouTube staat. Te zien is hoe de doctorandus uit Buitenveldert tijdens zijn eerste werkdag als premier op de achterbank van zijn dienstauto wordt geïnterviewd, overigens nadat de kijker getuige is van een afscheidszoen op de wang van mevrouw Den Uyl bij de voordeur van hun sobere villa te Buitenveldert.
Tegen de verslaggever heeft de kersverse minister-president het op die ochtend in 1973 over ‘de mensen in het land’ wanneer hij over een groter verband dan zijn eigen PvdA spreekt. Wellicht werd dit menselijke vertrekpunt in Den Uyls denken veroorzaakt door een overzichtelijker inwonertal aan het begin van de jaren zeventig. Ruim een halve eeuw later blijven we qua vertrekpunt steken op een magere 130.