De miljarden aan milieusubsidie zijn vooral bedoeld voor de concurrentiepositie van bedrijven. Ze verhinderen echter dat vervuilende producten duurder worden en daardoor minder worden gebruikt. Acceptatie van hogere prijzen voor energie en materialen is noodzakelijk voor de transitie.
Subsidies zijn de hoeksteen van het Nederlandse milieubeleid. De coalitie heeft een Klimaatfonds ingesteld van 35 miljard euro, een Stikstoffonds van 25 miljard en de al bestaande Subsidie Duurzame Energie en Klimaat (SDE++) heeft een jaarlijkse omvang van 13 miljard (in 2022). Er is een uitkoopregeling voor boeren en subsidie voor waterstof en elektrische vrachtwagens. Verder zijn er fiscale voordelen voor milieu-investeringen door bedrijven. Het kabinet gaat de komende tijd nog ‘maatwerkafspraken’ maken met de twintig meest vervuilende bedrijven in ons land over de financiering van hun schoonmaak (lees subsidie) en over overheidsinvesteringen in infrastructuur voor schone energie. Sinds corona lijkt de bodem uit de staatskas verdwenen.
Er bestaat brede steun voor subsidies. De onuitgesproken reden hiervoor is dat op deze manier de concurrentiepositie van bedrijven in ons land niet verslechtert. Aan de politieke voorkeur voor subsidies kleven echter grote bezwaren. Niet de vervuiler betaalt, maar de belastingbetaler, met als gevolg dat de groei in het gebruik van energie en grondstoffen niet afneemt. Met de miljarden aan subsidies gaan we de energie- en milieutransitie niet tot stand brengen, want subsidies zijn per definitie tijdelijk. Hierom geven ze onvoldoende zekerheid voor de grote investeringen die nodig zijn. De bouw van windparken en fabrieken voor groene waterstof komt pas echt op stoom als de vraag voor de lange termijn zeker is. Die zekerheid bieden subsidies niet. Het kabinet doet opnieuw net genoeg – of net niet – om op papier de doelen voor 2030 te halen, zonder oog voor de industriële opschaling die nodig is om in 2050 netto geen broeikasgassen meer uit te stoten.
Regelgeving als hefboom
Subsidies zijn slechts de smeerolie voor de veranderingen, terwijl regelgeving de hefboom is voor de energie- en milieutransitie. Verboden zijn effectief gebleken, zoals bijvoorbeeld bij schadelijke pesticides, asbest en stoffen die de ozonlaag aantasten. Net zo effectief zijn de – meestal Europese – milieueisen aan fabrieken, auto’s, landbouw, verlichting en veel meer. Regelgeving heeft verreweg de grootste bijdrage geleverd aan vermindering van de milieuvervuiling in de afgelopen halve eeuw. Waarom nemen we geen wetten aan waarin geleidelijk de toegestane uitstoot van industrieën, auto’s, vliegtuigen en de landbouw omlaaggaat?
Scherpe milieuregels leiden onvermijdelijk tot prijsstijgingen en hierop rust een groot maatschappelijk taboe. Bijna alle beleidsnota’s, studies en scenario’s hebben als uitgangspunt dat schone productie in prijs moeten concurreren met de huidige vervuilende. Waarom mag schoon niet duurder zijn dan vuil? Zijn natuur en milieu ons niets waard? Ook als schone technieken (nog) duur zijn is het nodig ze nu al toe te passen. Politici en bedrijven houden het taboe op prijsstijgingen helaas in stand, wat het draagvlak ondermijnt voor de noodzakelijke veranderingen. Leiderschap vraagt het omgekeerde: de samenleving voorbereiden op alle gevolgen van de energietransitie, ook die voor de prijzen.
Hogere prijzen
Dat sommige producten duurder worden geldt zeker voor de transitieperiode en mogelijk ook daarna. De marktprijs van schoon geproduceerde energie en materialen zal voorlopig boven de kostprijs liggen, omdat ze nog schaars zijn. Een voorbeeld hiervan is de lange wachttijd voor een elektrische auto. De komende decennia is er niet genoeg wind- en zonnestroom, groene waterstof en CO2-loze brandstoffen voor de lucht- en zeevaart. Er is ook een tekort aan materialen als lithium en kobalt, die nodig zijn voor batterijen. Miljarden aan investeringen zijn nodig voor schone energie en fabrieken. Om deze redenen zullen we hogere prijzen moeten accepteren voor schoon geproduceerde elektriciteit, waterstof, ijzer en staal, aluminium, cement, plastics en kunstmest. Via de productieketens leidt dit vervolgens tot hogere prijzen bij de consument, vooral voor vlees, zuivel, vliegreizen en energie. Zolang we onze ogen sluiten voor deze prijseffecten, blijft dit taboe een grote rem op de energietransitie.
Mensen met een laag inkomen horen een ruimhartige compensatie te krijgen voor de hogere prijzen, grotendeels via meer loon en hogere uitkeringen. De prijsprikkel om zuinig te zijn, werkt hierdoor ook voor mensen met een smalle beurs, terwijl hun koopkracht intact blijft door het extra inkomen. Hiernaast is praktische en financiële ondersteuning nodig om woningen te isoleren en energiebesparende apparaten aan te schaffen. Het zijn nu vooral de rijken die profiteren van ‘gratis’ milieuvervuiling. De CO2-voetafdruk van de tien procent Europeanen met het hoogste inkomen is zes keer groter dan die van de helft met het minste geld. De twintig procent rijkste Nederlanders vliegt vier keer zo vaak als de twintig procent met weinig inkomen en rijdt ruim drie keer meer auto en vaak ook in grotere en minder zuinige auto’s. Een eerlijke transitie betekent dat de rijken de rekening gaan betalen voor wat ze nu nog gratis gebruiken.
Hogere prijzen zijn niet alleen onvermijdelijk, maar zijn ook nodig om het gebruik van energie en materialen te verminderen. Het energiegebruik in ons land daalt nauwelijks, ondanks alle inspanningen om energie te besparen. Koelkasten zijn wel zuiniger geworden, maar tegelijkertijd ook groter. Auto’s zijn technisch veel beter, maar gebruiken per kilometer evenveel brandstof als dertig jaar geleden, doordat ze luxer en zwaarder zijn. Terrasverwarming werd na 2010 snel populair en is in Frankrijk alweer verboden. De opkomst van de regendouche zorgt voor meer warmwater gebruik. Dit zijn maar vier voorbeelden uit een lange rij. Maar liefst negentig procent van de na 2000 gerealiseerde energiebesparing is tenietgedaan door nieuwe vormen van energiegebruik. Besparen van energie blijft dweilen met de kraan open, zolang energie zo goedkoop is.
Tegenmacht
Samenvattend, bestaat effectief beleid voor de energie- en milieutransitie uit drie kernelementen: 1) regelgeving waardoor het niet langer is toegestaan natuur en milieu te vervuilen; 2) acceptatie van hogere prijzen voor energie en sommige materialen; 3) hogere lonen en uitkeringen voor mensen met lage inkomens.
Wat betekent milieubeleid volgens deze drie hoofdlijnen voor de concurrentiepositie van bedrijven? Uiteraard hebben ze liever subsidie dan regelgeving. De bekende argumenten zijn dat hogere kosten door strenge milieueisen ten koste gaan van de concurrentiepositie en dat vertrekken naar het buitenland niet bijdraagt aan een beter milieu. Voor een deel hebben ze gelijk. Om Europese bedrijven te beschermen, stelt Europa voor om een heffing te zetten op de invoer van vuile producten van buiten de Unie. Dit betreft cement, ijzer en staal, aluminium, kunstmest en elektriciteit. Binnen Europa kan de prijs voor deze producten dan hoger zijn dan daarbuiten. Niet toevallig zijn dit juist producten waarvan de prijs gaat stijgen door de energietransitie. Deze Europese aanpak verlicht de grote milieuproblemen in ons land, zonder de concurrentiepositie te schaden en bespaart ons veel geld aan subsidies voor bedrijven.
Toch zullen bedrijven waarschijnlijk tegen blijven sputteren. Geen enkel bedrijf ziet graag kosten omhooggaan, waardoor verkoopprijzen stijgen en de groei afneemt. Ook bij een gelijk speelveld zitten ze niet te wachten op minder groei. Wel zullen ze schermen met hun concurrentiepositie. Bedrijven valt niet te verwijten dat ze hun belangen behartigen, maar de overheid zal de juistheid van hun argumenten onafhankelijk moeten beoordelen. Niet de lobbykracht maar de feiten horen doorslaggevend te zijn in discussies over internationale concurrentie. Hiervoor is tegenmacht nodig van een krachtig ministerie voor Natuur, Milieu en Klimaat. Het ministerie van Financiën verdelen we toch ook niet over de vakdepartementen?