Nadat in 2014 de luchtoorlog tegen Islamitische Staat begon, waarin ook Nederlandse F-16’s ingezet werden, werd jarenlang een beeld geschetst dat zorgvuldig, nauwkeurig en precies werd opgetreden. Alles werd gedaan om burgerslachtoffers te voorkomen, werd keer op keer door de regering benadrukt. Dit schone oorlogsnarratief kwam pas serieus ter discussie te staan toen journalisten, jaren later, Nederlandse verantwoordelijkheid voor een van de bloedigste aanvallen uit deze oorlog onthulden – de aanval op Hawija, Irak, waarbij zeker 85 burgers werden gedood.
Wie uitzoomt en eerdere Nederlandse oorlogsdeelname bestudeert, herkent een patroon: steeds probeerde het kabinet de schaduwzijden van het eigen optreden aan het zicht te onttrekken. Dit gebeurde ook tijdens de Kosovo-oorlog, toen de NAVO de strijd aanging met Servië. Precies 25 jaar geleden werd deze oorlog beëindigd.
Eind vorige eeuw woedde in Kosovo, dat onderdeel uitmaakte van Servië, een bittere en bloedige strijd. Albanees-Kosovaarse guerrillastrijders wilden onafhankelijkheid voor de provincie, maar voor de centrale autoriteiten in Belgrado, die steeds repressiever optraden, was dat onacceptabel. In maart 1999 mengde de NAVO zich in dit conflict. Het geweld escaleerde daarna enorm, met omvangrijke zuiveringsacties door Servische veiligheidsdiensten gericht tegen de Albanees-Kosovaarse gemeenschap. Het resulteerde in duizenden doden en meer dan een miljoen vluchtelingen. Na de oorlog zou een groot deel van de Servische minderheid Kosovo uitgejaagd worden.
De NAVO, vooral de VS, heeft in 78 dagen met honderden gevechtsvliegtuigen meer dan 28.000 bommen gegooid op allerlei doelen. Nederland heeft bijna 900 bommen afgeworpen, ruim 3 procent van het totaal.
Ook tijdens deze oorlog benadrukte de Nederlandse regering (het tweede kabinet-Kok, bestaande uit PvdA, VVD en D66) het schone karakter van het eigen optreden. Enkel militaire doelen werden gebombardeerd, burgerdoelen ‘absoluut niet’. Ook zou de ‘grootst mogelijke zorgvuldigheid’ worden betracht. Hiervoor werden ‘precisiewapens’ dan wel ‘slimme’ bommen ingezet. ‘Stringente normen’ golden voor luchtaanvallen. Al het mogelijke werd gedaan om ‘collaterale schade’ – een eufemistische term voor onder andere burgerdoden – te voorkomen. Dat werd beweerd in communicatie met de Tweede Kamer. Tijdens de oorlog werd bovendien geregeld geclaimd, door militairen, dat bij Nederlandse luchtaanvallen geen burgerslachtoffers waren gevallen.
In 2013 zou de Nederlandse luchtmacht, middels een zogeheten vaandelopschrift, onderscheiden worden voor de inzet tijdens de Kosovo-oorlog. In een artikel hierover in het magazine Militaire Spectator werd het luchtoptreden geroemd. Daarbij werd benadrukt dat Nederlandse militairen niet betrokken waren bij aanvallen die resulteerden in ‘nevenschade’ –een ander eufemisme.
Maar klopt dat wel? Zeer waarschijnlijk niet. De regering heeft weliswaar nooit eigen verantwoordelijkheid erkend voor burgerdoden die vielen tijdens de Kosovo-oorlog. Maar na de oorlog erkende een Nederlandse piloot dat bij een aanval op een brug ‘hoogstwaarschijnlijk’ een automobilist was gedood.
In 90 luchtaanvallen door de NAVO werden zeker 500 burgers gedood, berekende Human Rights Watch na afloop, meer dan tot dan toe officieel werd toegegeven. Servische autoriteiten noemden zelf geregeld (veel) hogere dodentallen. De NAVO, Nederland ook, heeft er bewust voor gekozen om niet bij te houden hoeveel burgers werden gedood en geheim te houden welk land voor welke aanval verantwoordelijk was.
Bekend is dat, anders dan geclaimd, de NAVO wel degelijk soms ook burgerdoelen aanviel. Dat concludeerden Human Rights Watch en Amnesty International. Een berucht voorbeeld is een aanval op een tv-station in Belgrado, waarbij zestien journalisten werden gedood. Beide mensenrechtenorganisaties stelden dat bij meerdere NAVO-aanvallen het oorlogsrecht werd geschonden.
Verder betrof twee derde van de bommen die Nederlandse F-16’s afwierpen helemaal niet de zogenaamde slimme bommen waarover in de Tweede Kamer gesproken werd. Hetzelfde gold voor de NAVO als geheel. Het waren ‘domme’ bommen, die dus niet naar een doel geleid konden worden. Onderzoek na afloop van de oorlog heeft aangetoond dat de luchtaanvallen veel minder doeltreffend waren dan werd geclaimd.
Nederland zette bovendien 173 even onnauwkeurige als verwoestende clusterbommen in, ongeveer 10 procent van het totaal aan clustermunitie dat in de oorlog werd gebruikt. Deze munitie ontploft boven de grond en verspreidt enkele honderden kleinere bommen over een oppervlakte ter grootte van meerdere voetbalvelden. Human Rights Watch berekende dat door NAVO-bombardementen met deze munitie 90 tot 150 burgers werden gedood.
Hier komt bij dat een substantieel deel van de submunitie van dit wapen, soms oplopend tot enkele tientallen procenten, niet meteen ontploft. Het blijft als een soort landmijn achter. Studies hebben aangetoond dat in de jaren na de oorlog nog eens honderden burgers werden gedood of gewond raakten na aanraking hiervan, waaronder veel kinderen. Mede hierom is er inmiddels een internationaal verdrag dat dit wapen verbiedt, dat ook door Nederland is ondertekend.
Kortom, tijdens de Kosovo-oorlog werden (burger)doelen aangevallen en geregeld gemist met grotendeels ‘domme’ bommen, waaronder inmiddels verboden clustermunitie. Dat toch het beeld is blijven hangen dat Nederland een schone oorlog voerde, lijkt vooral het gevolg van een effectieve politieke strategie om de rauwe werkelijkheid zo veel mogelijk buiten de discussie te houden – een houding die na ‘Hawija’ niet langer mogelijk is.
Jip van Dort is co-auteur van ‘Hawija; De verwoestende werkelijkheid van onze langeafstandsoorlog tegen IS’ en verbonden aan het Intimacies of Remote Warfare-programma van de Universiteit Utrecht.