In een aantal decennia tijd hebben we het voor elkaar gekregen om zoveel mentale afwijkingen toe te voegen aan ons medisch vocabulaire dat vrijwel iedereen tegenwoordig wel aan een bepaalde stoornis lijdt. Nu we hierin eindelijk verzadigd zijn, lijken we ons te verliezen in een vervanger: de persoonlijkheidstest. Een veelvoorkomende is de DISC-test, waar je op basis van je antwoorden een kleur krijgt toegeschreven. Net als bij de geestelijke onderzoeken breidt het arsenaal aan tests en persoonlijkheidstypes zich ook hier snel uit. Zo blijven we hopeloos naar verklaringen zoeken voor bepaald gedrag.
Dat iedereen verschillend is in zijn doen en laten erkennen we al sinds mensenheugenis. Deze variaties zijn ook zeer interessant – ze begrijpen kan ons zelfkennis verschaffen. Problematisch is echter de bijbehorende waarheidsclaim. Zo kan iemand zich na het afsnauwen van een collega verschuilen achter haar ‘donkerrode’ kleur: ‘ik wil wel vriendelijker zijn, maar ik ben gewoon heel ambitieus en fanatiek’. Een ander kan weer zeggen dat ze niet met autoriteit om kan gaan, omdat ze ‘blauw’ is.
Dit doet denken aan – een helaas te groot aantal – hoogopgeleide ouders die hun kinderen eindeloos dyslexie-, dyscalculie-, autisme- of hoogbegaafdheidstesten laten uitvoeren. Hiermee creëren ze voor zichzelf een uitleg waarom hun kind ‘minder’ of juist ‘excellenter’ is dan ze hadden verwacht. Het kind is hier regelmatig de dupe van en moet de rest van zijn leven met dit stempel lopen.
Nou bestaan er bij voorgenoemde ‘afwijkingen’ nog voordelen bij bepaalde stempels. Zeker wanneer iemand last heeft van een relatief zware vorm die bijvoorbeeld onderwijsprestaties tegenzitten. Daarbij draag je iets als dyscalculie meestal levenslang bij je. Een persoonlijkheid daarentegen is – gelukkig – veranderlijk en wordt mede gevormd door ervaringen.
Persoonlijkheidstesten bieden geen ruimte voor deze veranderlijkheid. Men wordt geacht om een aantal vage stellingen te beoordelen ‘op intuïtie’ en krijgt naderhand een karakter toegedicht. Dit soort toetsingen bezitten echter grote foutmarges omdat ze gebaseerd zijn op zelfbeoordeling. Vaak antwoord je zoals je zou willen dat iets is en daardoor irrealistisch. Bovendien gaat het om een momentopname: een slechte nacht of een recente vervelende gebeurtenis kunnen je gemoedstoestand – en dus je antwoorden – sterk beïnvloeden.
Nu kunt u denken dat deze dagelijkse verschillen minuscuul zijn, maar er wordt nog iets veel groters over het hoofd gezien; onze veranderlijkheid op lange termijn. Gaat u maar eens na of u nog steeds dezelfde omgangsvormen en waarden heeft als tien of vijftien jaar geleden. We ontwikkelen ons juist door – grotere en kleinere – levensgebeurtenissen die onze gezichtspunten wijzigen. Deze flexibiliteit is juist wat het leven en menszijn interessant maakt. We hebben invloed op onze beslissingen en kunnen overtuigd worden van ons ongelijk. Dit zouden we niet moeten opgeven omdat een testje ons vertelt dat we nou eenmaal zo zijn.
Een persoonlijkheidstest is niet per se ‘slecht’, het zegt ongetwijfeld iets over iemands voorkeuren en ideeën. Maar hiermee mensen in hokjes plaatsen is wel verwerpelijk. Ten slotte is de moderne theorie waarbij we mensen indelen in persoonlijkheidstypen ooit bedacht door Carl Jung. Dit is een psychoanalist wiens grootste ‘ontdekking’ was dat mensen een collectief onderbewustzijn delen. Hoewel deze claim belangwekkend is, is ze altijd afgedaan als onwetenschappelijk omdat ze niet getoetst kan worden. Tegelijkertijd vinden we het prima om andere facetten van zijn denken klakkeloos aan te nemen omdat dat ons uitkomt. Dit laatste zegt misschien wel meer over menselijke persoonlijkheden dan alle toetsen bij elkaar.