Juist dat wegkijken maakt het mogelijk dat de voorzitter van de Nationale Wetenschapsagenda kan beweren dat we in Nederland geen omvangrijke geschiedenis hebben van geweld tegen een specifiek ras
Door Han van der Horsts nieuwste poging om het broodnodige gesprek over witte privilege te verstommen moest ik denken aan een recente uitspraak van Beatrice de Graaf. Daarin stelde zij dat Nederland geen omvangrijke geschiedenis had op het gebied van geweld tegen een specifiek ras
Een opmerkelijke uitspraak in een artikel van de NOS over hun terughoudendheid om de terroristische aanslag op de African Methodist Episcopal kerk in Charleston als een terroristische aanslag te benoemen.
De witte, eenentwintigjarige, confederale vlag liefhebber, Dylan Roof had namelijk 9 zwarte kerkgangers, waaronder een staatssenator, van het leven beroofd. Roof had voor de aanslag zijn affiniteit voor Apartheid Zuid-Afrika en Rhodesië bekend gemaakt aan iedereen in zijn omgeving. Hij is een aanhanger van witte superioriteitsdenken dat de ideologie tot zijn gewelddadige logische conclusie bracht, de uitroeiing van zwarte mensen. De keuze voor deze AME kerk in Charleston, lange tijd een bron van zwart verzet, zelfbescherming en mentale rust in de staat, was meteen ook de aanwijzing voor de politieke grondslag van de daad. Het verklaarde ook de theatraliteit van de daad waaronder een uur meedoen met Bijbelstudie voordat hij het vuur opende en onder andere zei ‘You rape our women and are taking over our country.’
Een zichtbaar patroon De opmerking van De Graaf deed bij velen de wenkbrauwen fronzen. Ze praatte daarmee Dylan Roofs witte privilege om door onder andere de NOS niet voor terrorist uitgemaakt te worden goed. De vraag was dan ook hoe Nederlands meest gelauwerde terrorisme expert nou zo’n uitspraak over racistisch geweld in Nederland kon doen. In de zoektocht naar die vraag kwam haar uitspraak van vier jaar geleden over Anders Breivik weer naar boven. Toen verbaasde zij zich dat een ‘jihadistische aanslag’ in het Noorse Utøya door een witte man werd uitgevoerd. Anders Breivik bleek uiteindelijk een aanhanger van witte superioriteitsdenken te zijn die Wilders aan de lopende band citeerde. Vandaag de dag wordt hij door de meeste kranten nog steeds niet als terrorist wordt aangeduidt, maar massamoordenaar. Dit terwijl hij, net als bij Roof, zijn politieke gedachtegoed luid en duidelijk verkondigde via een online publicatie en uitspraken.
Met haar nieuwste opmerking bedreef De Graaf dit keer geen islamofobie, maar werd kolonialisme en slavernij terzijde geschoven als gebeurtenissen waar of geen geweld aan te pas kwam of geen onderdeel waren van de Nederlandse geschiedenis. De Graafs feitelijk onjuiste uitspraken over racistisch gemotiveerde geweld in Nederland en Anders Breivik tonen het gemak waarmee we in Nederland niet alleen ons gewelddadig verleden ontkennen maar ook de erfenis daarvan vandaag de dag. Het is een wit privilege om weg te kunnen kijken van die erfenis omdat je het zelf niet aan den lijve ondervindt.
De Molukse kwestie De racistische manier waarop bijvoorbeeld Indische, Indonesische en Molukse mensen in Nederland werden ontvangen na de onafhankelijkheidsstrijd van Indonesië was een continuatie van de terreur van het Nederlands koloniaal systeem in Nederlands-Indië. De Molukkers, die namens Nederland hadden gevochten in de onafhankelijkheidsstrijd, werden bij aankomst gehuisvest in voormalige concentratiekampen. Het institutioneel geweld tegen hen kan je niet duidelijker weergeven dan hun plaatsing in dezelfde kampen waar Joodse Nederlanders vanwege hun afkomst uit de samenleving werden verbannen. Ik zou niet weten hoe je een Nazi praktijk uitvoeren op voormalige koloniale onderdanen niet kan rekenen tot ‘geweld tegen een specifiek ras’
Molukkers zijn vervolgens decennia lang voorgelogen over de hulp die Nederland had beloofd voor hun terugkeer. Waar de eerste generatie stoïcijns afwachtten en stille diplomatie voerden was het verzet van latere generaties meer in het publiek domein. Wat we dan zien is dat men het liever over het geweld van de treinkaping heeft dan over de institutionele onderdrukking waar deze groep onder leed. Het gesprek wordt dan verschoven van hoe leden van deze groep juist door hun specifieke ras door instituten, werkgevers en scholen met de nek werden aangekeken en kansen werden ontnomen. Dat is hyper-zichtbaar materieel geweld dat gedoogd werd.
De Bijlmer Ook de huisvesting van Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders in de Bijlmer, rond respectievelijk de onafhankelijkheid van Suriname en Shell dat met haar verlaten van Curaçao de werkgelegenheid deed kelderen, liet veel te wensen over. In de Bijlmer was ruimte zat omdat de middenklasse, waarvoor het in eerste instantie werd gebouwd, het links had laten liggen. De woningcomplexen waren goedkoper gebouwd dan gepland waardoor er allemaal infrastructurele problemen waren. Bijvoorbeeld de vuilnisstortbakken waren te klein en zaten al vrij snel vol. Met vervolgens minder vuilnisbakken op straat dan elders in stad en vuilniswagens die niet vaak genoeg langskwamen, werd een onhygiënische en gevaarlijke situatie gecreëerd.
In 1973 kwam daar nog eens bij dat aan licht kwam dat het politiegeweld tegen Surinaamse Nederlanders institutioneel werd ontkend. Toenmalige minister van Justitie Dries van Agt seponeerde alle klachten van deze groep tegen de politie omdat ‘een zeker mate van geweld door de omstandigheden wel gerechtvaardigd was’. Tel daarbij op de bewezen discriminatie op de arbeidsmarkt en de Bijlmer was een gebrekkig gebouwde wijk waar de zwarte sociaal-economische onderlaag van de stad terecht kwam en gewelddadige onderdrukking meemaakte. De intentie om te discrimineren was vaak niet uitgesproken, maar de gevolgen en de theatraliteit van de ongelijkwaardige behandeling is evident.
Wanneer stadsdeelraadsleden en het sociaal en maatschappelijk middenveld in Amsterdam Zuidoost begin jaren 90 inspraak wilde hebben in de verdeling van geld om de Bijlmer op te knappen brak er nationale paniek uit. Deze groep bestond uit mensen uit gemarginaliseerde groepen uit de buurt waaronder zwarte mensen. Al snel werden ze ‘Zwart Beraad’ genoemd en spraken kranten van een zwarte revolutie in de Bijlmer. Allemaal omdat deze groep aangaf dat mensen uit gemarginaliseerde groepen nooit zelf inspraak had in de geldstromen die gepompt werden in projecten om hen zogenaamd te helpen. Inspraak en medezeggenschap in de Nederlandse publieke sfeer kon geen witte aangelegenheid blijven in hun optiek. Maar het publiek en politiek discours was toen nog niet klaar voor zo’n moderne zienswijze. Het nieuwste stuk van Han van der Horst laat zien dat dat nog steeds het geval is.
Bewustzijn van racisme Hij propageert dat we in Nederland kleurenblind naar onze maatschappelijke achterstelling moeten kijken omdat het volgens hem destructief is om aan te kaarten hoe we in Nederland langs etnische en raciale lijnen verschillend worden behandelend. In tegenstelling tot wat Van der Horst beweert vernietigt een term als witte privilege slechts het waanbeeld van een Nederland zonder racisme waar velen zich nu in denken te bevinden. Laat staan dat kleurenblindheid allang als hinderlijk obstakel voor gelijkwaardige behandeling is ontmaskert, is het nog steeds niet tot
Van der Horst doorgedrongen dat zolang er racisme is ‘ras’ blijft bestaan. Van der Horst stelt voor de zoveelste keer voor om de historische, economische, sociale en culturele hiërarchische rangschikking van etnische en raciale verschillen te laten voor wat het is. Maar juist dat wegkijken maakt het mogelijk dat de voorzitter van de Nationale Wetenschapsagenda kan beweren dat we in Nederland geen omvangrijke geschiedenis hebben van geweld tegen een specifiek ras. Die uitspraak van Van der Graaf is het ultieme bewijs van witte privilege want de slachtoffers van dat geweld en de door racisme gemarginaliseerden in onze samenleving kunnen niet wegkijken van die geschiedenis.