Zowel de verkiezingsuitslag als deze lange formatie vormen een aanwijzing dat we ten aanzien van ons parlementaire stelsel inmiddels in Alarmfase 3 verkeren
Op zijn 70e verjaardag schetst opiniepeiler Maurice de Hond de naar zijn mening alarmerende staat waarin de politiek verkeert.
Toename van verschuivingen tussen verkiezingen De verkiezingsuitslagen in Nederland in 1994 en 2002 lieten verschuivingen zien van een omvang, die daarvoor nog niet gekend was. In 1994 verloren PvdA en CDA, de regeringscoalitie van dat moment, samen 21% van de stemmen. PvdA en CDA verloren 30 van de 101 zetels, daarmee kwamen ze samen voor het eerst onder de 75 zetels. In 2002 verloren PvdA, VVD en D66, de regeringscoalitie van dat moment, samen nog meer, namelijk 43 zetels, oftewel 27%.
In 2017 zien we een vergelijkbaar patroon. PvdA en VVD verliezen samen 25% (37 zetels). Bijna de helft van alle opgekomen kiezers stemden in 2017 een andere partij dan ze in 2012 hadden gestemd! Vóór 1990 zijn die verschuivingen tussen twee verkiezingen veel kleiner geweest. Doorgaans verloren de verliezende partijen samen minder dan 10% van hun stemmen.
De mate van verschuivingen die Nederland in de periode 1994 tot en met nu kenden, deden zich bij de meeste andere Europese landen tot 2010 veel minder voor. De verkiezingsuitslag in Duitsland van vorige week liet echter wel een patroon zien, dat we in Nederland al langer kennen. De verliezende partijen (de twee regeringspartijen), verloren samen rond de 15%. Met als gevolg dat het nu ook in Duitsland moeilijk is om een regering te vormen.
Vlak voor de vorming van het volgende kabinet in Nederland is het interessant om te laten zien, waardoor het komt dat die verschuivingen tussen verkiezingen een stijgende trend vertonen en dat regeringspartijen daar doorgaans sterk bij worden afgestraft. Een ontwikkeling, die in steeds sterkere mate, de stabiliteit van de parlementaire systemen in Europa aantast.
Homogeniteit van de kiezers binnen één partij neemt fors af Uit de analyses van de verkiezingsuitslagen tot de jaren negentig van de vorige eeuw, blijkt dat een groot deel der kiezers dezelfde partij stemde als bij de vorige verkiezingen. Men maakte deel uit van een bepaalde zuil (de katholieke, protestantse, socialistische). Er was sprake van homogeniteit binnen die zuil. Men had dezelfde religie, las dezelfde krant, was lid van dezelfde omroep. En wat politiek gezien nog belangrijker was, over de meeste politieke onderwerpen, had men binnen zo’n zuil dezelfde opvatting. Plus dat de politieke leiders van die zuil bij de aanhangers doorgaans in hoog aanzien stonden.
Hoewel de ontzuiling al zichtbaar was in de jaren zestig, was het effect op de verkiezingsuitslagen nog maar beperkt. En dat kwam omdat die ontzuiling met name zich vertoonde bij de naoorlogse generatie. En die groep maakte bij voorbeeld in 1977 in Nederland nog minder dan 20% uit van het electoraat. In 2002 was dat al ongeveer 65%. En in 2017 bijna 90%.
Het belangrijkste wat daarbij is gebeurd, is dat de homogeniteit van de kiezersgroep van een bepaalde partij, sterk verminderd is. Terwijl het erop leek dat de opvattingen over politieke kwesties binnen de zuil, door vrijwel alle kiezers binnen die zuil gedeeld werd, zien we nu dat kiezers hun mening niet meer aan een homogene groep ontlenen. En dat heeft tot gevolg dat men onder een groep kiezers van een bepaalde partij een veel grotere verscheidenheid aan meningen aantreft dan vroeger. Daarmee wordt de kans groter dat een kiezer het oneens is met besluiten van zijn partij. En als dat een belangrijk onderwerp is voor de kiezer kan dat een reden zijn om naar een andere partij over te stappen. Zeker omdat in Nederland het aantal alternatieven, partijen met minstens een zetel in het parlement, relatief groot is.
Bij regeringspartijen is dat risico nog groter, omdat zo’n partij in de regering medeverantwoordelijk is voor besluiten, die een compromis zijn tussen de partijen die aan de regering deelnemen. Dat is dan al een besluit, waar die partij zelf niet echt vol achter staat. Hoe dat versplinterde electoraat er, kort voor het aantreden van het nieuwe kabinet, uitziet is te zien in tabel 1 in de bijlage met betrekking tot een 30-tal stellingen. Een tiental ervan staan als illustratie hieronder:
Veel scores per partij per stelling liggen tussen de 25 en 75%. En dat houdt al in dat er tussen de kiezers van één partij een duidelijk verschil van mening is ten aanzien van dat onderwerp (want anders zouden die scores dicht bij de 0% of 100% liggen). Maar ook is goed te zien dat, hoewel er clusters van partijen zijn met patronen die op elkaar lijken, er toch ook weer binnen die clusters verschillen zijn.
Op veel stellingen laten kiezers van PVV, SP, 50PLUS en FvD ongeveer dezelfde scores zien. Maar er zijn ook duidelijke verschillen bij een deel van de stellingen, waaruit de specifieke positie van die partijen blijkt.
Dat is ook het geval als je kijkt naar de kiezers van D66, GroenLinks, PvdA, Partij voor de Dieren en ChristenUnie. Op veel punten zien we ongeveer dezelfde scores, maar er zijn wel een aantal stellingen waar de verschillen groot zijn. Ook bij de kiezers van VVD, CDA en SGP zien we bij een behoorlijk deel van de stellingen een gelijk patroon.
We zien dus kiezers, die steeds minder binding hebben met de partij van hun keuze, en steeds meer alternatieven hebben, waar ze naar toe kunnen gaan op basis van de meeste van hun opvattingen over belangrijke politieke kwesties. Het is een goede illustratie dat de partij-profielen achterhaald zijn en het principe van de politieke partij eigenlijk niet meer past bij de hybride opvattingen van de moderne mens.
Dat lijkt een onomkeerbaar proces te zijn. Want juist als, zoals nu in Nederland en Duitsland, de regeringscombinatie moet gaan bestaan uit meer partijen dan normaal en dan ook nog partijen die op relevante punten ver van elkaar af staan dan is de kans heel groot, dat die partijen in sterke mate kiezers snel weer kwijt raken. Veel van de besluiten van zo’n kabinet zijn namelijk compromissen en oppositiepartijen hebben eenduidiger opvattingen over controversiële onderwerpen. Zij hoeven immers geen compromissen te sluiten.
Sinds 2002 zagen we dat binnen 6 maanden na het aantreden van een nieuw kabinet de samenwerkende partijen al op een duidelijk electoraal verlies stonden. (Op dit moment staan de 4 partijen samen op 70 zetels, 6 zetels verlies).
De vier aanstaande regeringspartijen uitgelicht Uit de tabel van de 30 onderwerpen, licht ik nu de 4 aanstaande regeringspartijen om dit patroon voor het aanstaande kabinet te laten zien. Die treft u aan in tabel 2 van de bijlage.
In totaal zien we in die tabel 17 stellingen waar het verschil in opvattingen tussen de kiezers van de vier samenwerkende partijen groot is. (In de onderstaande tabel ziet u een selectie van 8 van deze stellingen). Dat zijn dus onderwerpen, die als ze om de een of andere reden groot gaan spelen gedurende de kabinetsperiode, het gevolg kunnen hebben dat kiezers van een regeringspartij verschuiven naar een oppositiepartij. Nog los van het feit dat er nogal wat onderwerpen zijn waar bij de kiezers van een partij onderling ook fors verschillen van mening.
De noodzaak van een andere aanpak Het is duidelijk dat de formerende partijen de electorale lessen en aanwijzingen uit het verleden niet (willen of kunnen) onderkennen. Maanden overleggen om tot een dichtgetimmerd regeerakkoord te komen is anno 2017 in Nederland een garantie om snel veel van de eigen kiezers teleur te stellen. Men sluit immers op nogal wat punten compromissen, waar een deel van de eigen aanhang niet zo blij mee is. Misschien niet direct na het aantreden van het kabinet (dan komen er vaak een soort wittebroodsweken, met name doordat er een groot aantal nieuwe bewindspersonen komen, waar de kiezers kennis mee maken).
Dat haast onvermijdelijke verlies zal zorgen voor een extra druk op het kabinet, waardoor de kans groter wordt dat het de rit niet uitzit. Vergeet ook niet dat in maart 2019 de verkiezingen zullen zijn, waarna een nieuwe Eerste Kamer aantreed. Maar ook als ze wel de eindstreep halen is het eigenlijk wel zeker dat de vier regeringspartijen samen bij de volgende verkiezingen fors gaan verliezen. Een patroon dat zich dus al via de gemeenteraads- en provinciale statenverkiezingen die in 2018 en 2019 plaats vinden, zal aandienen.
Terwijl ons parlementaire stelsel er volledig op gericht is meerderheden binnen het parlement tot stand te brengen, vraagt het electorale landschap om een aanpak, die er veel meer op gericht is om draagvlak voor besluiten de krijgen onder de bevolking, los van welke partij zij op dat moment steunen (of bij de vorige verkiezingen steunden).
Een dichtgetimmerd regeerakkoord is haast een garantie dat in de Tweede Kamer bij belangrijke onderwerpen een kleine meerderheid (van de 4 regeringspartijen) vóór zal zijn en vrijwel alle andere partijen tegen. Op geen enkele manier zal dat een situatie scheppen waar er gepoogd wordt draagvlak (dus forse meerderheden) onder de bevolking te genereren. Dat wordt nog extra geaccentueerd door het feit dat de groep kiezers, die zich toch slecht vertegenwoordigd voelen door bestuurders (kiezers van PVV, SP, 50PLUS en Forum voor Democratie), het gevoel zullen blijven houden dat ze in het bestuur worden genegeerd.
Er was weinig fantasie nodig sinds 2013 om het soort uitslag te verwachten die we in 2017 hebben gekregen. (De uitslag van 2012 werd eigenlijk atypisch doordat de verkiezingsuitslag gedomineerd werd door de tweestrijd Rutte-Samsom, zodat we deze uitslag van 2017 al langer hadden kunnen verwachten. Er lijkt in politiek Den Haag weinig gedaan te zijn om te anticiperen op een dergelijke situatie en hard te gaan werken aan enerzijds de verandering van ons stelsel en anderzijds aan een andere politieke cultuur.
De totaal andere samenstelling van het electoraal, het feit dat een steeds grotere groep zich niet vertegenwoordigd voelt door ons bestuur, en de daarmee samenhangen grote verschuivingen in partijvoorkeur vragen om een ander antwoord uit Den Haag dan een soort regeringsvorming, die sprekend lijkt op hoe het 40 of 50 jaar geleden toe ging.
Je kunt er zeker van zijn dat het zal leiden tot een verdere fragmentatie van het electoraat en verkiezingsuitslagen die het nog moeilijker zullen maken om op de oude manier een stabiele regering te vormen. Zowel de verkiezingsuitslag als deze lange formatie is een aanwijzing dat we ten aanzien van ons parlementaire stelsel inmiddels in Alarmfase 3 verkeren.
Zolang men dat in Den Haag niet beseft en men zowel bij de vorming van het kabinet als bij de inrichting van ons parlementaire systeem, vasthoudt aan het verleden en geen stappen neemt om in te spelen op die sterk veranderde electorale omstandigheden, zal het in slow-motion onderuitgaan van ons parlementaire stelsel voortduren.