Er zijn grenzen aan cynisme. Er zijn grenzen aan intellectuele luiheid. En er zijn grenzen aan morele verrotting. Theodor Holman stormt er vandaag in Het Parool dwars doorheen in een tekst die zo schaamteloos is, dat je je afvraagt of hij met opzet provoceert of werkelijk zo verdwaald is in zijn eigen brein.
Holman verdedigt in zijn column de Israëlische aanval waarbij vijftien hulpverleners op brute wijze zijn vermoord: mensen in ambulances met zwaailichten aan, in konvooi, zichtbaar, herkenbaar. Hij weet het. Hij noemt het. En vervolgens verdedigt hij het alsnog. Dat is geen column, dat is een karakterdiagnose.
Zijn redenering is niet alleen moreel onhoudbaar, maar ook intellectueel rommelig, historisch kreupel, en menselijk kil tot op het bot. Hij stelt doodleuk: "Oorlog is oorlog. Iedereen pleegt oorlogsmisdaden. Dus ach." Alsof het toegeven aan het slechtste in de mens een soort natuurwet is die we maar moeten accepteren. Alsof ethiek ophoudt te bestaan zodra het eerste schot gelost wordt. Alsof het bewust vermoorden van hulpverleners geen grove oorlogsmisdaad van de zuiverste soort is, maar een onvermijdelijkheid.
Holman probeert zijn misselijkmakende relativisme te verpakken als diepzinnigheid. “Stel dat het verzet een school met Duitse kinderen had opgeblazen…” begint hij. Pardon? Wat probeert hij hier precies te doen? De moord op onschuldige kinderen rechtvaardigen met een hypothetisch horrorverhaal uit een andere oorlog, een andere tijd, een andere schaal, een andere werkelijkheid? Daarbij laat Holman gemakshalve achterwege dat een van de kenmerken van het verzet was dat ze te allen tijde probeerden onschuldige slachtoffers te voorkomen.
Dit is geen analogie van Holman, dit is een smoke screen, bedoeld om af te leiden van de werkelijkheid: dat Israël in Gaza stelselmatig het internationaal humanitair recht met voeten treedt, dat er tienduizenden burgers zijn gedood, dat hulpverleners en journalisten niet per ongeluk maar doelgericht onder vuur zijn genomen. En dat mensen als Holman zich in duizend bochten wringen om dat wit te wassen.
En dan de kroon op het gifbekertje: “Ik verdedig Israël nog steeds.” Natuurlijk doe je dat, Theodor. Precies zoals je ooit ook Anders Breivik verdedigde. Ja, Holman schreef in 2012 dat hij zich verwant voelde aan de Noorse extreemrechtse terrorist, omdat ze zogenaamd “dezelfde vragen stelden.” Dat is geen kleine misstap. Dat is een permanente vlek.
Dat zo iemand nu, jaren later, met dezelfde kille distantie oorlogsmisdaden goedpraat, en dat nog altijd mag doen in Het Parool – de krant die ooit de stem was van het verzet tegen fascisme – is niets minder dan een grove belediging aan het verleden van die krant, aan de slachtoffers van geweld, en aan iedere lezer met een geweten.
Holman doet alsof hij de menselijke natuur onverbiddelijk doorgrondt. In werkelijkheid ontbloot hij vooral zijn eigen morele leegte. Hij maakt van cynisme een deugd, van onverschilligheid een houding, en van gruweldaden een grijs gebied. Maar er is niets grijs aan het vermoorden van hulpverleners. Dat is een oorlogsmisdaad. Punt.
Wie zo verdwaald is in z’n eigen retorische rookgordijnen, ziet op een dag geen verschil meer tussen verzet en terreur, tussen verdediging en slachtpartij. Holman is allang voorbij dat punt. En het is de hoogste tijd dat Het Parool zich afvraagt of ze nog een podium wil bieden aan iemand die oorlogsmisdaden met de mantel der beschouwing toedekt.
Want wie zulke misdaden vergoelijkt, maakt zich medeplichtig. En wie zulke stemmen blijft publiceren, evenzeer.
Meld je hieronder gratis aan voor Joop NL. Iedere donderdag een selectie opvallende nieuwsverhalen, opinies en cartoons in je mailbox.