Onuitstaanbaar zijn ze, de oppervlakkige leuzen van Marjolein Faber (PVV): “Ik ga voor een veiliger Nederland!”, steevast vergezeld door een maatregel waarmee de asielsituatie schrijnender wordt, het overheidsbeleid minder menselijk, het mensbeeld van dit land vijandiger.
Op Prinsjesdag, de dag nadat in allerijl sporthallen in Oost-Groningen moesten worden opengesteld om Ter Apel te ontlasten, de zoveelste zelf-gefabriceerde overloop van de asielopvang, kopt de NOS dat het vertrouwen in de politiek en het kabinet is gegroeid. Wat blijkt: ideeën- en visieloos besturen, impopulair beleid zoals stikstofmaatregelen of de bed-bad-brood-regeling rücksichtslos over de schutting flikkeren: de mensen vinden het prachtig.
Het is allemaal zo pijnlijk. De man die deze verkiezingen in ging met de belofte van goed bestuur en een betrouwbare overheid – Pieter Omtzigt – is een hoofdverantwoordelijke geworden voor de totstandkoming van een kabinet dat alle basisvoorwaarden van goed bestuur negeert. De kiezer – het volk, zo u wilt – is volatiel en kortzichtig; van ons bestuur mag verwacht worden na te denken over de lange termijn, waar impopulaire maatregelen bij horen, die ons als samenleving op den duur ten goede komen. Ruimhartige asielopvang voor vluchtelingen, gezinshereniging, klimaatbeleid, natuurbescherming, investeren in onderwijs en zorg: we doen het niet enkel omdat de meerderheid van de mensen er op dat moment achter staat, maar omdat we er allemaal beter van worden, en dat de waarden zijn die het fundament van onze gemeenschap vormen – ons sociale contract. Als we die waarden loslaten, is er niets meer wat ons bindt. Nederland veiliger? Twijfelachtig. Nederland onvriendelijker? Absoluut.
Het nieuwe sociale contract van deze regering is er niet één van het voorhoofd, maar van de onderbuik – met enorme gevolgen van dien. De onderbuik weet zich nu gerepresenteerd, in de illusie van overwinning – zo moeilijk was het dus allemaal niet, het kan dus wel. Dat die weg onherroepelijk zal doodlopen zal niet worden geaccepteerd – als juridische of internationale grenzen en wetten de wil van het volk belemmeren, dan moeten we af van die grenzen, tot geen bouwsteen van het fundament van medemenselijkheid waar dit land op is gebouwd meer overeind staat.
Ik weiger te geloven dat dit toekomstbeeld het hart van een meerderheid van de Nederlanders sneller doet kloppen. Ik weiger te geloven dat we collectief bereid zijn om onszelf te laten regeren door deze intens oppervlakkige, kortzichtige en asociale onnozelheid. De stem van uitsluiting is altijd luider geweest dan die van de empathie en medemenselijkheid, maar die laatste is nog altijd met méér. Het is tijd om die stem wat luider te laten horen.