Religie hangt ten nauwste samen met emotie. Het zou zelfs kunnen dat de betovering verbroken werd als zich echt een wetenschappelijk bewijs voor God voordeed
Het belangrijkste nieuws van de afgelopen eeuwen staat in NRC: “God bestaat, er is bewijs”. Omdat dit dagblad de slijpsteen van de geest is en wars van de waan van de dag, staat dit bericht niet op de voorpagina met, zoals een Amerikaanse journalist het al bijna honderd jaar geleden formuleerde: “De kopgrootte die wij apart houden voor de Wederkomst des Heren”. De NRC doet niet aan sensatiejagerij en daarom zit het bericht diep in de krant verborgen. Bij nadere beschouwing ligt het allemaal anders en hebben wij niet te maken met een nieuwsbericht maar met een prijswinnend essay van prof. dr. René van Woudenberg over het bestaan van het Opperwezen. En, zo blijkt, dat bewijs is nog niet gevonden. De onderkop neemt elke illusie weg: “Rationele wetenschappers die nieuwsgierig zijn, kunnen bewijs zoeken voor het bestaan van God, betoogt winnaar van de essaywedstrijd René van Woudenberg”.
Begin van alle dingen Zo’n godsbewijs zou uiteraard essentieel zijn voor ons denken over het universum. We zouden een sluitend antwoord hebben op de kernvraag die de mensheid kwelt: wat is het begin van alle dingen? Wat gebeurde er op het moment van de aller- allereerste oorsprong, die – maar dit terzijde – helemaal de Big Bang niet hoeft te zijn?
De sleutelalinea in het essay van professor van Woudenberg staat ergens achterin zijn stuk en luidt als volgt:
"De situatie waarin we ons bevinden is dus deze: het is wetenschappelijk vastgesteld dat de wereld een hechte orde vertoont. Kan dit gegeven dan niet verklaard worden? Hier zou men kunnen zeggen, en het is niet irrationeel om dat te doen, dat het bestaan van die orde bewijs is voor het bestaan van God. Men kan denken: het bestaan van een God die rationeel is en orde wil en schept is de beste verklaring van die orde. Het bovenstaande is natuurlijk niet meer dan een flinterdunne potloodschets van een verklaring. Maar het hele idee van zo’n verklaring is niet irrationeel, integendeel, ze komt juist voort uit die rationele nieuwsgierigheid die de gehele wetenschap in vlam en gang zet."
Zakhorloge Dit is niet nieuw, integendeel. Voltaire kwam tijdens de hoogtijdagen van de Verlichting al met een vergelijkbaar verhaal. In een tafelgesprek met atheïsten over het bestaan van God, zat hij opzichtig met zijn kostbare zakhorloge te spelen. Dat leidde van het oorspronkelijk onderwerp af en Voltaire kreeg de opmerking: “Wat een prachtig ding. Wie heeft dat gemaakt?” “O”, antwoordde Voltaire, “dat heeft niemand gemaakt. Dat is toevallig zo gekomen”. “Maar dat kan toch niet”, riepen zijn gesprekspartners uit. “Zo’n ingewikkeld apparaat.” Nu kon de oude vos triomferen. “Als jullie al niet kunnen geloven dat zo’n horloge toevallig tot stand is gekomen, waarom doen jullie dat dan wél met de schepping, die oneindig veel complexer is?”
God als de grote horlogemaker is sindsdien een van de bekendste metaforen in de westerse cultuur. Voltaire kon zich niet voorstellen dat er géén schepper zou bestaan. Overigens ging hij ervan uit dat deze zich sinds deze prestatie niet meer met de gang van zaken bemoeide en derhalve weinig aandacht verdiende.
In principe vindbaar Is daarmee het bestaan van God zonneklaar geworden? Je zou het op zijn best een bewijs uit het ongerijmde kunnen noemen. Het is onvoorstelbaar dat hij niet bestaat. En dan laten we een derde mogelijkheid nog buiten beschouwing dat Hij wel bestond maar de schepping niet heeft overleefd dan wel op een later tijdstip is overleden zoals Nietzsche naar voren bracht.
Professor van Woudenberg doet vergeleken met Voltaire een stapje terug. Hij is niet tevreden met het argument van het horloge maar beperkt zich tot de vaststelling dat het bewijs van Gods bestaan in principe vindbaar is en dat het dus rationeel is en binnen de wetenschap valt om daar op zoek naar te gaan. .
Uit alles blijkt dat Van Woudenberg nu al in God gelooft. Hoe komt dat? Mensen nemen heel veel voor waar aan dat in hun ogen waarschijnlijk is en binnen de wetenschap is het niet anders. Alleen, zo stelt hij, binnen de wiskunde is absoluut bewijs mogelijk omdat het gaat om een abstracte constructie. Hebben we te maken met de fysieke werkelijkheid, dan betekent bewijs niet meer dan een op rationele gronden en zorgvuldige waarnemingen gebaseerde uitermate grote waarschijnlijkheid. Wetenschappers nemen dingen op goede gronden aan. Ze ontwikkelen bovendien hypotheses die ze vervolgens met experimenten en aan de hand van bepaalde algemeen aanvaarde methodes trachten te bewijzen. Dat heeft alleen maar zin als je van te voren al denkt het bij het rechte eind te hebben. Tegelijkertijd moet je bereid zijn bewijs voor het tegendeel van wat je hoopt ten volle te aanvaarden. Anders ben je een oplichter en een charlatan. Van Woudenberg vindt het bestaan van God nu al zo aannemelijk dat hij in Hem gelooft.
Hij voert ook nog argumenten aan die er voor het verhaal niet toe doen: dat heel veel wetenschapsmensen tot aan Einstein toe gelovig waren. Dat de ethiek, de wetten en de ceremoniën van de wetenschap heel erg religieus aandoen.
Maar godsbewijs? Voor geen meter. En ondanks alle hoopvolle uitspraken is die ook niet in zicht.
Denkende wezens Dat het geloof in de geschiedenis van de mensheid zo’n wezenlijke rol speelt, heeft zeker te maken met het feit dat wij denkende wezens zijn, die kunnen abstraheren en bovendien van het onmiskenbare feit dat wij overal een verklaring voor zoeken. Dat doen wij op grond van onze ervaringen met de tastbare werkelijkheid maar dan houden we toch nog uitzicht op tal van brede kloven in onze kennis: waar komt bijvoorbeeld de bliksem vandaan die ons zo aan het schrikken maakt? Wie zorgt voor regen? Wat is de zon eigenlijk voor een ding en waarom gaat hij dagelijks op en onder? Hoe is de wereld waarop wij lopen eigenlijk ontstaan? Als we dood gaan, is het dan afgelopen of komt er nog iets?
Voor al deze problemen hebben de mensen sinds de dageraad van hun geschiedenis oplossingen verzonnen. Buiten de tastbare wereld van alledag bestaat er nog een wereld van wezens die niet waarneembaar zijn maar wel van hun bestaan blijk geven: met donder en bliksem, door met een schitterende wagen langs de hemel te rijden, enzovoorts. Waarom doen die wezens dat? Zij doen dat omdat zij van ons mensen eerbied verwachten. Wij moeten hun toorn mijden. Wellicht kunnen wij er voor zorgen ze aan onze kant te krijgen bijvoorbeeld door het brengen van offers. Religie is ten diepste een manier om het onverklaarbare verklaarbaar te maken. Verreweg de meeste mensen hebben geloof nog steeds nodig. Alleen in delen van Europa komt atheïsme op betrekkelijk grote schaal voor maar ook hier menen de meeste mensen nog steeds dat er “iets” moet zijn. Ondertussen heeft de wetenschap wel het geloof in de invloed van God op het dagelijks leven danig teruggedrongen. Donder en bliksem blijken elektrische verschijnselen. De zon is een ster en de aarde is een planeet die om dit hemellichaam heen draait. Enzovoorts.
Popper Van Woudenbergs mening dat wetenschappelijk bewijs behalve bij de wiskunde alleen maar het vaststellen van waarschijnlijkheden is, deed mij denken aan de beroemde filosoof Karl Popper die zei dat je alleen maar op een zinnige manier kunt praten over stellingen waarvan je met bewijs in principe ook het omgekeerde kunt beweren. Anders blijft het houvast proberen te krijgen op de mist. Hij bepleitte dan ook een wetenschappelijke methode waarin je vooral op zoek gaat naar tegenbewijs voor je stellingen. Zolang dit niet of onvoldoende naar voren komt, is je bewering waar. Geen mens kan bewijs aanvoeren voor het bestaan van God maar evenmin voor het feit dat Hij niet bestaat. Het heeft dus geen zin om daar je hoofd over te breken. In Poppers taalgebruik: zo’n hypothese valt niet te falsificeren. Popper had Van Woudenbergs essay zonde van de tijd en de moeite gevonden.
Zin van het leven Aan de andere kant: wetenschap heeft maar een beperkt werkterrein. Ze is om zo te zeggen minder geschikt om er grote levensvragen mee op te lossen. Ze zal nooit een adequaat antwoord kunnen bieden op de vraag: “Waartoe zijn wij op aarde?” Of: “Wat is de zin van het leven?” Ze bant bovendien een wezenlijk aspect uit van wat ons tot mensen maakt: gevoel, emotie. Die zijn essentieel voor de manier waarop wij met elkaar omgaan. Probeer maar eens rationeel te verklaren waarom die ene je geliefde is en niemand anders, terwijl alle karaktertrekken, alle fysieke aspecten aan haar lichaam toch ook bij anderen voorkomen en vaak genoeg in dezelfde combinatie. Terwijl je tegelijkertijd weet dat die ander weinig te maken heeft met de fantasiegeliefde uit de tijd dat je nog in je eentje moest rondscharrelen.
En sommige gedichten en romans bieden een dieper inzicht dan honderd wetenschappelijke studies.
Iedere gelovige zal het beamen: religie hangt ten nauwste samen met emotie. Het zou zelfs kunnen dat de betovering verbroken werd als zich echt een wetenschappelijk bewijs voor God voordeed. Daarom ook bezoeken zoveel onderzoekers en hoogleraren ondanks hun eerbied voor de wetenschappelijke methodologie toch kerk, tempel, pagode of moskee. Zij hebben zulk bewijs niet nodig. De openbaring is voor hen geloof genoeg.
Je mag best denken zoals vele calvinisten deden en soms nog doen dat God een bijzondere bedoeling met Nederland heeft, maar wetenschappelijk bewijs daarvoor is niet vindbaar. Er is ook geen redelijk vermoeden voor en dat redelijk vermoeden is wat professor van Woudenberg veronachtzaamt. Als ergens geen redelijk vermoeden voor bestaat, heeft het ook geen zin om er wetenschappelijk onderzoek naar in te stellen. Geen mens, die bij zinnen is, zal wetenschappelijk willen nagaan of er misschien heksen bestaan die met hun bovennatuurlijke krachten de oogsten bederven en kinderen ziek maken terwijl er nog steeds oogsten mislukken en kinderen vaak ziek worden. Zo is het ook met het bestaan van God. Als van Woudenberg wil blijven geloven moet hij toch tevreden zijn met psalm 22 vers 10: