Het is nodig dat de prima rendementen van onze pensioenfondsen weer bij de deelnemers terecht kunnen komen
Dit artikel is geschreven door vertegenwoordigers van FNV, CNV en VCP, zie onder.
Nederland heeft, volgens bureau Mercer, het beste pensioenstelsel ter wereld. Toch kan het nog beter. Vooral het vertrouwen in het stelsel in Nederland zelf is bedroevend laag. Dat heeft een flinke knauw gekregen door discussie over pensioenpotten die leeg zouden raken, over kortingen die dreigen en door tien jaar niet indexeren.
En komt allemaal, zo schreven de directeuren van onze vijf grootste pensioenfondsen een maand geleden in NRC , doordat de fondsen voorzichtigheid op voorzichtigheid moeten stapelen. Het pensioen is door de crisis en de strenge regels die daarna zijn ingevoerd niet zozeer minder zeker, maar vooral zeker minder geworden.
Het is de hoogste tijd om dat vertrouwen te herstellen. En daarvoor is nodig dat de prima rendementen van onze pensioenfondsen weer bij de deelnemers terecht kunnen komen. Dat kan, maar dan moet de minister wel willen meewerken.
De vakbonden FNV, CNV en VCP knokken voor een goed pensioen voor iedereen. We bevechten bij werkgevers dat zoveel mogelijk mensen een aanvullend pensioen opbouwen. Ook uitzendkrachten, payrollers en zzp’ers moeten zoveel mogelijk onder de pensioenregelingen in bedrijfstakken komen te vallen. Van het kabinet eisen we dat mensen ook in goede gezondheid hun pensioen kunnen halen. Dat betekent dat echt iets moet gebeuren aan de te snelle stijging van de AOW-leeftijd. En dat de boetes op eerder stoppen van tafel gaan, zodat we in bedrijven en sectoren weer afspraken kunnen maken over eerlijk stoppen met werken.
In de SER onderhandelen we – al een tijdje – over een nieuw pensioencontract dat het beste pensioenstelsel verder versterkt. Dat moet een solidair en collectief contract worden. Waarin de rendementen die pensioenfondsen namens de deelnemers realiseren, ook bij de deelnemers terecht komen. En waarbij in voor- en tegenspoed de risico’s nog steeds door alle deelnemers samen worden opgevangen. Dat nieuwe contract vereist andere rekenregels en een aangepast toetsingskader. Anders werkt het niet. En daar liggen De Nederlandse Bank en de minister nog dwars.
Om de overgang naar een nieuw contract te kunnen financieren, zicht te bieden op de gewenste indexatie en om werkenden ook in het nieuwe contract een fatsoenlijke pensioenopbouw te kunnen geven, bieden de huidige rekenregels geen soelaas. Die regels zijn gebaseerd op uiterste voorzichtigheid; op hoge buffervereisten en een extreem lage risicovrije rente. De huidige regels passen misschien nog bij de nominale zekerheid die het huidige contract biedt. Je kunt in theorie in elk geval volhouden dat bij een risicovrij pensioen een risicovrije rente gehanteerd dient te worden.
Maar het nieuwe collectieve contract beoogt geen nominale zekerheid, maar wel stabiliteit en meedelen in werkelijk behaalde rendementen tussen generaties. Dat nieuwe pensioencontract erkent de werkelijkheid dat pensioen het resultaat is van de premie die je inlegt en het rendement dat daarmee collectief behaald kan worden. Dat is niet risicovrij. En tòch houdt De Nederlandse Bank vol dat dezelfde risicovrije rente gebruikt dient te worden om de verplichtingen te bepalen. Ook al zijn die verplichtingen minder zeker. Voormalig CPB-directeur Coen Teulings bepleitte daarom vorige week in het Financieel Dagblad al dat minister Koolmees dit advies van De Nederlandse Bank zou moeten negeren. De minister lijkt dit niet van plan, zoals blijkt uit zijn brief aan de Tweede Kamer.
In Pensioen Pro schreven de geleerden Jean Frijns, René Maatman en Jelle Mensonides dan ook dat de minister door het omarmen van deze onrealistische visie van De Nederlandse Bank de sociale partners in de verdediging drukt en de onderhandelaars klem zet. Zij vragen zich af of sociale partners nu nog wel een pensioenakkoord durven te sluiten.
Het is echter geen kwestie van durven. Je springt ook niet in een zwembad als er onvoldoende water in zit. Voor een stabiele pensioenopbouw voor – met name jongere – werkenden is in het beoogde nieuwe contract een stabiele langetermijnrente noodzakelijk. En die zal zeker beter moeten zijn dan de instabiele en extreem lage langetermijnrente (UFR). Zo geldt voor verzekeraars ook nu al de Europese rekenrente die stabieler en hoger is.
Maar blijft de UFR zoals die nu is, dan bouwen àlle jongeren die straks in het nieuwe contract instromen niet meer, maar juist minder pensioen op. Bovendien blijft indexatie van pensioen en pensioenopbouw nog steeds hoogst onzeker en is de transitie dan zeker onbetaalbaar. Bij een nieuw contract horen nieuwe, bijpassende rekenregels. Wie dat blokkeert, legt automatisch een onneembare hindernis op de weg naar het nieuwe contract en daarmee op een pensioendeal met sociale partners.
De vakbondsonderhandelaars over pensioenen in de SER:Tuur Elzinga, vicevoorzitter FNVArend van Wijngaarden, waarnemend voorzitter CNVNic van Holstein, voorzitter VCP