De Brabantse boer kon jaren grenzeloos groeien. Toen kwamen er twijfels: is dat wel zo goed voor onze gezondheid, de natuur en de dieren?
Braks zei het ferm, er komt een enorm probleem op ons af en dat is stront. Vrijwel niemand luisterde. Er werd zelfs wat schamper over gedaan. Het zal toch allemaal wel meevallen met dat mestoverschot? Er veranderde dan ook niets na Braks’ noodkreet. Sterker: uitgerekend in de periode nadat er een wet kwam die uitbreiding van varkens- en kippenbedrijven verbood, groeide de Nederlandse veestapel nog fors. De (Brabantse) plattelandsgemeenten, die de vergunningsaanvragen voor bedrijfsuitbreiding beoordeelden, gaven de door banken nog extra gestimuleerde boeren juist ruim baan.
De sector heeft altijd geprobeerd om middels technologische interventies het aantal dieren overeind te houden, maar tegelijkertijd toch de uitstoot van ammoniak en fijnstof te verminderen. De strengere milieu-eisen die de provincie aan Brabantse boeren stelt, zorgden vorig najaar nog voor massaal boerenprotest. De coalitie viel en ook nu weer vervallen we in de oude gewoonte. Nieuwere, betere, stalsystemen moeten de uitstoot in de toekomst nog verder terugdringen. En we schuiven de problemen weer voor ons uit. Toch gaat de schade aan de natuur door CO2- en stikstofuitstoot met de jaren een steeds grotere rol spelen. Kort gezegd: hoe meer stikstof, hoe minder biodiversiteit (verschillende planten- en insectensoorten). Ook de manier waarop we naar het systeem kijken waarin we dieren houden is aan verandering toe (recente rapport Onderzoeksraad voor Veiligheid).
Brinkhorst stelde kort na de MKZ-crisis, en met de varkenspest van 1997 nog vers in het geheugen, grote landbouwhervormingen voor. De vleesproductie moest minder én regionaler. Nederland exporteert bijvoorbeeld zo’n twee derde van ‘zijn’ varkensvlees, dat voor een belangrijk deel in Brabant wordt geproduceerd. Intussen hebben we vogelgriep en Q-koorts gehad en de dreiging van zoönosen is aan de orde van de dag.
We weten steeds beter wat echt het probleem is. Om te overleven zien veel veehouders alleen perspectief in groter worden en intensiveren in plaats van alternatieven. De grote uitdaging is om de boeren met alternatieven een mooie boterham te laten verdienen.
Droomland
Laten we er geen doekjes om winden, het is duidelijk dat de intensieve veehouderij het Brabantse platteland belast. De intensieve veehouderij heeft een slechte invloed op onze gezondheid, doet afbreuk aan onze natuur, verzuurt het milieu, en zet de leefbaarheid, het woongenot en de sociale relaties onder druk. De tolerantie neemt af en daarmee de acceptatie van hinder. Maatschappelijke inzichten veranderen en de kwantitatieve omvang en emissies van veehouderijen staan ter discussie.
In het Rapport van de Commissie van Doorn (2011) “Al het vlees duurzaam. De doorbraak naar een gezonde, veilige en gewaardeerde veehouderij in 2020” , werd duidelijk dat de intensieve veehouderij om een andere aanpak vraagt. De maximale bedrijfsgrootte zou niet meer dan 1,5 hectare mogen bedragen en het aantal dieren per bedrijf 300 Nge. Het antibioticagebruik moest fors gereduceerd worden En de best mogelijke technologie voor de bevordering van het leefmilieu van mens en dier zou moeten worden ingezet. Ook moeten voer-, voedings- en verwerkingsbedrijven zich verantwoordelijk in de keten gedragen. Daarvoor formuleren we samen innovatieve doelstellingen, waarbij in de keten van productie tot consumptie kwalitatief verantwoord te werk wordt gegaan. Daarin heeft ook de burger een taak: de verantwoordelijke burger eet minder vlees en koopt geen plofkip, maar een bofkip die in goede omstandigheden heeft geleefd.
Droomland, een vitaal platteland dat mogelijkheden biedt op het terrein van welzijn, gezondheid, sport, goede voeding, onthaasten, leven met en leren van en in de natuur. Het land waar het leven goed is, waar ontspannen kan worden geleefd. Waar een gezonde natuurbeleving en ontmoeting tussen mens en dier vanzelfsprekend is. Het platteland is dan het voorbeeld van een moderne zorgzame samenleving, met belangeloze uitwisseling van talenten, vanuit de kracht van het voorleven, positieve opvoeding en menselijke zorg voor elkaar, verankerd in de spreekwoordelijke Brabantse gemoedelijkheid.
Is een dialoog mogelijk over het perspectief van de veehouderij? We hebben te veel en een te grote concentratie van koeien, varkens en kippen op een te kleine ruimte met alle gevolgen van dien.
Zoeken naar realistische perspectieven
Het louter denken vanuit economische belangen vereist een alternatief. Dat alternatief behelst het investeren in een boerenstand die is gericht op duurzaamheid en circulariteit, kwaliteit in plaats van kwantiteit. Als we nu niet krachtig ingrijpen dan hebben we straks alleen nog een 100-tal industriële intensieve veehouderijbedrijven over. Dit vooruitzicht verklaart de maatschappelijke weerstand, die we serieus moeten nemen en op zijn waarde moeten schatten.
Er zijn bestuurders nodig die een duidelijk standpunt innemen waarbij welzijn, gezondheid en zorg voorop staan. Kortom creatieve, zoekende en samenwerkende bestuurders met lef. Bestuurders die de confrontatie met de voedsel- en voedingsindustrie niet uit de weg gaan. De boeren, hun adviseurs en het ZLTO als belangenbehartiger, moeten zich kunnen en willen verplaatsen in de beleving en de werkelijkheid van de burgers in het buitengebied. Kennisinstellingen (hbo’s en universiteiten) leveren input als het gaat om kennis en ontwikkelingen over maatschappij, gezondheid, technologie en economie.
Niet alleen de boeren maar de hele keten moet aangesproken worden op hun verantwoordelijkheden. Immers, naast de consument bepalen de banken (Rabo), de veevoederindustrie (Agrifirm), de medicijnindustrie (AUV), de vleesindustrie (VION), de voedingsconcerns (Campina, AH, Unilever) de richting die de veehouderij uitgaat. Burgers en maatschappelijke organisaties die garant staan voor een gezonde samenleving, maar die tevens het lef hebben medeburgers te confronteren met de inconsequenties van het eigen gedrag
Geconstateerd moet worden dat wanneer partijen niet bereid zijn de hakken uit het zand te trekken en de eigen verantwoordelijkheid op te pakken, een dialoog niet tot resultaat kan leiden. In dat geval zal het samenbrengen van partijen mogelijk zelfs tot verdere polarisatie leiden.
De boer kan zo gesteund door maatschappelijke partners en een krachtige overheid op meer ambachtelijke wijze zijn beroep uitoefenen, met nadruk op circulariteit, kwaliteit en diversiteit. De burger waardeert dit in zijn koopgedrag en kan van het mooie platteland genieten. De markt met al zijn partners zal zich dan vanzelf moeten richten naar de maatschappelijke norm van kleinschaligheid en onderscheidende producten.