Logo Joop
De opiniesite van BNNVARA met actueel nieuws en uitgesproken meningen

Het absurde theater van de overheid en Het Schadefonds

  •  
07-07-2022
  •  
leestijd 10 minuten
  •  
1177 keer bekeken
  •  
theater

© cc-foto: Christos Giakkas

Welk kind, welke puber, of jongvolwassene had zich vrijwillig blootgesteld aan geweld?

The tape runs on in silence.
Samuel Beckett, Krapp’s Last Tape.

Een oude man luistert naar tapes die hij jaren geleden heeft ingesproken. Het wordt een confrontatie met zijn vroegere naïviteit, met het geloof dat hij zijn ambities zou kunnen waarmaken. Uiteindelijk  kwam daar niets van in huis.

Het rapport van Commissie De Winter, over geweld in de jeugdzorg vanaf 1945 tot 2019, deed me denken aan Krapp’s Last Tape, een eenacter van Samuel Beckett uit 1958. Het rapport geeft een ontluisterend beeld van de jeugdzorg: driekwart van de kinderen kreeg te maken met een vorm van geweld of was daar getuige van geweest. Politici reageerden geschokt en er werden maatregelen aangekondigd om geweld zoveel mogelijk te voorkomen. De kinderen van destijds konden een aanvraag indienen bij Het Schadefonds voor erkenning en een vergoeding.  

Een van die kinderen van destijds ben ik zelf. Ruim dertig jaar geleden stond ik op het punt een officiële klacht in te dienen tegen de Haagse Stichting Rosenburg waar ik als minderjarige gezeten had. Drie jaar lang was me daar ingeprent dat ik toch vooral dankbaar moest zijn voor de behandeling die ik kreeg na een zelfmoordpoging. Onderdeel van die behandeling was een verblijf van een jaar op een afdeling voor demente bejaarden. Voor straf, omdat ik niet genoeg mijn best had gedaan. In de jaren daarna groeide langzaam het besef dat die strafmaatregel op grond van geen enkele denkbare behandelmethode te rechtvaardigen viel.  

Voor advies ging ik destijds naar Stichting Pandora, die zich inzet voor psychiatrisch patiënten, maar zij ried mij destijds met klem af om een klacht in te dienen. Ze gaan je kapot maken, was hun conclusie naar aanleiding van mijn verhaal. Dat had ik er niet voor over.

Vorig jaar kreeg ik dus onverwacht een herkansing. De regeling leek bedoeld voor iedereen die tussen mei 1945 en juni 2019 slachtoffer was geworden van bovenmatig geweld tijdens een verblijf in een pleeggezin, instelling of opvang van alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Er bleek echter een extra voorwaarde ingebouwd: het moest over een gedwongen opname gaan. Bij een vrijwillige opname kwam je alleen in aanmerking als er tegelijkertijd andere minderjarigen verbleven die wel gedwongen waren opgenomen.

Ik vond het een vreemde toevoeging, want welk kind, welke puber, of jongvolwassene had zich vrijwillig blootgesteld aan geweld? Daarnaast stelde het rapport: Ook in situaties zonder rechterlijke beslissing is de overheid verantwoordelijk voor uit huis geplaatste kinderen. In een contextstudie stond dat gedwongen opnames vóór 1994 vrijwel niet voorkwamen: kinderen werden opgenomen met toestemming van de ouders en zaten er dus `vrijwillig’.

Zelf had ik vrijwillig-gedwongen in de instelling gezeten, bij gebrek aan enig alternatief. De ziekenhuispsychiater had me duidelijk gemaakt dat niemand zat te wachten op een jongere met zelfmoordneigingen. Ik mocht dus heel blij zijn dat ik überhaupt nog ergens terecht kon. Naar huis kon ik niet. In het ziekenhuis lag ik maandenlang op een zaal met vijf volwassenen. Vanwege het personeelstekort spoten ze me plat zodra ze dachten dat het niet goed met me ging. Daar wilde ik zeker niet blijven.

Mijn opname in Rosenburg was niet gedwongen en dus vrijwillig.  Dat leek te suggereren dat ik net zo goed weg had kunnen gaan. Tussen de bejaarden had ik geen enkele vorm van privacy genoten. We sliepen nog net niet bij elkaar in bed. Daarnaast zag de leiding er streng op toe dat ik compleet geïsoleerd raakte van de andere mensen op het terrein. Verdere vernederingen bleven me niet bespaard. Dit alles bleek, zoveel jaren later, dus geen zaak van de overheid te zijn geweest. De toevoeging dat het om gedwongen opname moest gaan was niet alleen vreemd, maar ook heel pijnlijk.

Ik vroeg me af of hier sprake was van rechtsongelijkheid. Welk verschil maakte een gedwongen of vrijwillige opname voor de gegrondheid van een klacht? Woog seksueel grensoverschrijdend gedrag minder zwaar bij een vrijwillige opname?  

Het indienen van de aanvraag maakte meer emoties bij me los dan ik vooraf had ingeschat: je moet dossiers opvragen, in je verleden duiken, formuleren wat je is overkomen. De angst voor de instelling, de angst zomaar ergens weggestopt te kunnen worden zat diep. Ik voelde me kwetsbaar en ik twijfelde of ik me wel wilde blootstellen aan een beoordeling door een jurist van het Schadefonds. Er bestond nu eindelijk de mogelijkheid op erkenning van de overheid, maar dan wel op grond van een beoordeling door de overheid van het falende toezicht van diezelfde overheid.

Ruim acht maanden na mijn aanvraag voerde ik de eerste gesprekken met Het Schadefonds. Die gingen niet over wat mij was overkomen, maar of ik wel in de juiste instelling had gezeten om binnen de regeling te vallen. Het voelde kil en afstandelijk. Bij een tweede gesprek stelde ik mijn vraag over rechtsongelijkheid.  In mijn herinnering, tijdens het telefoongesprek met een junior jurist van Het Schadefonds, erkende hij dat die mogelijkheid bestond. De jurist vertelde over enkele schrijnende gevallen – mensen die wel degelijk te maken hadden gehad met geweld in de jeugdzorg, maar niet aan de andere criteria voldeden. Ik begreep van hem dat Het Schadefonds brieven had gestuurd aan het ministerie van Justitie en Veiligheid over deze schrijnende gevallen. Maar over hoeveel brieven het ging en wat er met deze brieven was gebeurd kreeg ik niets te horen.

Toen ik de jurist later vroeg schriftelijk vast te leggen dat hier dus sprake was van mogelijke rechtsongelijkheid ontkende hij dat: Er is geen sprake van rechtsongelijkheid. Alle aanvragen moeten voldoen aan de criteria van de regeling. Het geweldcriterium is één van de criteria waaraan wordt getoetst. En ik dacht dat het nu juist hierom ging.

Ik hoorde van de jurist dat vrijwel iedereen, in de jaren die ik in Rosenburg verbleef, daar vrijwillig had gezeten. Het was duidelijk dat hij daar niet in de jaren tachtig had rondgelopen. Als de patiënten die ik daar had gezien er vrijwillig hadden gezeten, wat hield vrijwillig dan in? Gedwongen-vrijwillig door ouders of familie, door artsen, door psychiaters? Maar welke inhoud vrijwillig ook kreeg: dit zou betekenen dat mijn aanvraag zou worden afgewezen. Tenzij ik kon bewijzen dat tijdens mijn verblijf er andere minderjarigen wel gedwongen opgenomen waren geweest.

Bij een eerste onderzoek naar Stichting Rosenburg kon ik vrij makkelijk de cijfers achterhalen van de jaren twintig tot medio jaren vijftig. Die gaven een treurig beeld van een instelling waar mensen wel degelijk gedwongen werden opgenomen. De grote hoeveelheid elektroshocks in de jaren vijftig was schokkend. Het sterftecijfer was alarmerend hoog. Maar het materiaal na midden jaren vijftig ontbrak of was niet digitaal toegankelijk. Al waren er wel rapporten te vinden waarin telkens weer duidelijk werd dat de behandelaars graag meer met de patiënten wilden doen, maar dat daartoe de middelen ontbraken.

Een archivaris van het gemeentearchief in Den Haag schoot me te hulp. De jurist van Het Schadefonds had benadrukt dat ik met gegevens over de jaren tachtig moest komen, maar ook de archivaris kreeg de stukken niet boven water. Ik hoopte dat het archief van de hoofdinspectie Geestelijke Volksgezondheid uitkomst zou bieden, maar juist de gegevens waar ik naar zocht bleken vernietigd. Voor de zekerheid nam ik nog contact op met de inspectie. Daar hoorde ik dat deze gegevens er inderdaad niet meer waren. Het Centraal Bureau voor Statistiek beschikte al evenmin over cijfers van gedwongen opname. Bij navraag bleek deze instelling, waarmee de jurist al eerder contact had opgenomen, ze zelf ook niet bewaard te hebben.

Had het gemeentearchief dan wellicht stukken bewaard over gedwongen opnames waarvoor de burgemeester had moeten tekenen? Dat vergde een WOB-verzoek, waarna bleek dat mijn aanvraag waarschijnlijk onder de Archiefwet viel. Die bepaalt echter dat juist deze informatie na een vastgestelde bewaartermijn vernietigd mag worden. Aantonen dat er begin jaren tachtig mensen gedwongen waren opgenomen in Rosenburg leek onmogelijk.  Vanwaar toch dit vreemde criterium? Hoe was dit in de procedure beland? Een verkapte bezuinigingsmaatregel?

Uiteindelijk had ik geluk. Begin jaren tachtig bleek de regelgeving met betrekking tot dwangopnamen veranderd te zijn. Daardoor kon ik cijfers achterhalen van de aantallen mensen die in die jaren gedwongen waren opgenomen in Den Haag. Zo kon ik alsnog aantonen dat het statistisch gezien zeer waarschijnlijk was dat er tijdens mijn driejarig verblijf in Rosenburg minderjarigen gedwongen waren opgenomen. Ik hoopte dat dit volstond om mijn zaak eindelijk inhoudelijk te kunnen bespreken. Dat bleek echter niet nodig. Mijn aanvraag werd goedgekeurd. De inhoud was nooit het probleem geweest.

Ik had geluk dat de cijfers beschikbaar waren. Maar de erkenning van een aanvraag zou niet afhankelijk moeten zijn van geluk. Hoe zat het met mensen die dat niet hadden, omdat de cijfers ontbraken, of omdat ze misschien niet op het idee kwamen onderzoek te doen? Die het erbij lieten zitten, omdat ze zich opnieuw aan de kant geschoven voelden, opnieuw het idee kregen niet gehoord te worden? Waarom kreeg ik daar niet meer over te horen?

Ik was blij met de erkenning. Het geweld waarmee ik in de instelling mee te maken had gehad, met name op psychisch vlak, maar ook fysiek en seksueel, was nu officieel afgekeurd. Dat stond nu zwart op wit.  Mijn verhaal kon worden toegevoegd aan de lijst met verhalen. Dat zou de kans op herhaling bij anderen  – dat hoop ik toch – weer iets verder verkleinen.  

Maar de erkenning gaf mij vanzelfsprekend een dubbel gevoel, vanwege het criterium van gedwongen opname en vanwege de bewijslast. Het Schadefonds was niet verantwoordelijk voor het opstellen van de criteria van de aanvraag. Althans dat dacht ik, want die verantwoordelijkheid lag natuurlijk bij de overheid. Maar de uitvoerder was wel verantwoordelijk voor de te volgen regels. Het is immers de taak van de uitvoerder aan de bel te trekken als criteria of regels niet werken, of niet goed zijn opgesteld.

De jurist van het Schadefonds verwees me naar het ministerie, het ministerie verwees me naar Het Schadefonds. Op mijn vraag aan het ministerie wie nu verantwoordelijk was voor het opstellen van de criteria bleek dit het ministerie te zijn. Maar bij het lezen over Het Schadefonds bleek dat het ministerie de opdracht voor het opstellen van die criteria weer had doorgeschoven aan Het Schadefonds. Zo staat er op de website: De Commissie bestaat uit tien onafhankelijke, door de minister van Justitie en Veiligheid benoemde leden. Deze onafhankelijke commissie stelt het beleid voor de eenmalige uitkeringen van het Schadefonds vast. Maar aan wie waren nu die brieven verstuurd? Waren er wel brieven verstuurd?  Wie oordeelde er nu over de schrijnende gevallen? Het Schadefonds? Het ministerie? Ik dacht Beckett te herkennen, maar kwam Kafka tegen. 

Begrijpen deed ik het niet. Juist in deze zaak had zoveel jaren lang zoveel leed plaatsgevonden achter gesloten deuren. Juist in deze zaak had gebrek aan toezicht, gebrek aan openheid en transparantie ervoor gezorgd dat veel leed ongezien bleef. Juist in deze zaak zou je mogen verwachten dat de overheid en daarmee ook Het Schadefonds volledig transparant zou opereren. Welke waarde had erkenning van geweldsmisbruik zonder tegelijkertijd een poging te wagen om het geschade vertrouwen in de overheid te herstellen door alle vragen over de aanvraag helder en duidelijk te beantwoorden?

Ik had gehoopt op een cultuuromslag. Ik had gehoopt dat Het Schadefonds bij de eerste de beste twijfel over de aanvraag, de eerste zorgen, over de minste geringste notie van onrecht zou luisteren en zou reageren. Zodat duidelijk is waar erkenning over gaat. Ik schreef het Schadefonds dat ik over dit onderwerp een artikel wilden schrijven en vroeg om een interview. Maanden hoorde ik niets. Uiteindelijk kreeg ik te horen dat ik eerst moest kunnen aangeven waar mijn verhaal gepubliceerd zou worden. Dan pas maakte ik kans op een interview. Een criterium waar ik als freelancer niet aan kon voldoen.

Uiteindelijk draait het in de toekomst niet om Het Schadefonds, maar om het functioneren van de jeugdzorg. Maar als ik Jeugdzorg Nederland vraag hoe het zit met het terugkerend probleem: het tekort aan geld, het tekort aan geschoold personeel, dan krijg ik als antwoord: Er is inderdaad een tekort aan (goed opgeleid) personeel en er is sprake van financiële krapte/tekorten. Dit is voor ons een belangrijk onderwerp, waar we nadrukkelijk aandacht voor vragen. Rijk, gemeenten, aanbieders, professionals en cliëntenorganisaties werkten samen aan een verbeterplan, de Hervormingsagenda Jeugd. Dit overleg is door gemeenten echter stilgelegd uit onvrede over een nieuwe bezuiniging op de jeugdzorg.

Zo luisteren we naar de tapes en kunnen we blijven luisteren, jaren vijftig, zestig, zeventig, tachtig… tweeduizendtwintig, dertig …met eenzelfde terugkerende tekst en tegelijk dezelfde goede intenties en mooie ambities. Blijft de jeugdzorg voor altijd gevangen in een eindeloze remise door herhaling van zetten?

Op mijn eenentwintigste ben ik uit de instelling vertrokken. Ik was meerderjarig. Ik had buiten het medeweten van de leiding staatsexamen vwo aangevraagd en gehaald en zag eindelijk de mogelijkheid weg te kunnen gaan. Het was zeer tegen de zin van het afdelingshoofd en voor straf zou ik geen enkele begeleiding krijgen. Alhoewel hij had gezegd dat ik het na een verblijf van drie jaar statistisch gezien het al niet meer buiten de instelling zou redden, had hij mij daar nog jaren willen houden. Aan welke criteria ik had moeten voldoen om wel weg te mogen was onduidelijk. Toen ik jaren later het dossier inzag bleek er geen enkel behandelplan te zijn geweest.

De meeste mensen krijgen niet met de jeugdzorg te maken. Maar de vraag waarom kinderen in de jeugdzorg terecht kwamen (en komen) raakt ons allemaal. Het gaat om de vraag: waren het zieke kinderen die behandeld moesten worden, of gezonde kinderen die reageerden op een zieke omgeving? Die vraag is ongelooflijk belangrijk. Wat laat de samenleving voor normaal doorgaan? Gelukkig is de notie van wat normaal is onderhevig aan verandering, maar juist daarom is het van het grootste belang hier als samenleving kritisch naar te blijven kijken.

We zien nu dat iemand heel lang heeft kunnen wegkomen met leugen en bedrog, met vrouwenhaat, homofobie, racisme, grootheidswaanzin, met het doorvoeren van zuiveringen in eigen land – wie is normaal en wie niet – met het in gevaar brengen van zichzelf en talloze anderen - altijd een reden voor gedwongen opname – en weliswaar door velen werd en wordt verguisd, maar door anderen wel degelijk werd en wordt verheerlijkt als wereldleider, en dan dringt zich natuurlijk de vraag op waarom ik en heel veel andere jeugdigen in inrichtingen werden weggestopt.  

Dit artikel is mede mogelijk gemaakt door het Steunfonds Freelance Journalisten.

Delen:

Praat mee

Onze spelregels.

0/1500 Tekens
Bedankt voor je reactie! De redactie controleert of je bericht voldoet aan de spelregels. Het kan even duren voordat het zichtbaar is.
BNNVARA LogoWij zijn voor