Vaste waarde in de krant zijn de dagstrips. ‘The funny papers’ in Engels sprekend taalgebied. Een wat frivole aanduiding die duidt op het onschuldige, grappige gehalte van die pagina’s. Leuk voor de kinderen, meer niet. Grappig zijn ze zeker, echter beslist niet alleen voor een jong lezerspubliek. Menig dagstrip filosofeert, beschouwt of grapt zich door de ironie van het bestaan. Uiteraard is het ook veel lachen geblazen en dat is dan ook gelijk het razendknappe van de makers. Alledaagse onderwerpen, het één dramatischer dan het andere, vormgegeven in een luchtig stripje van gemiddeld zo’n vier plaatjes. Simpele lijnen, ijzersterke karakters waar iedereen zich mee kan vereenzelvigen, kortom; something for everyone. En dat elke dag, jaar in jaar uit. Het zijn alleen de hele groten die dat kunnen. Soms vanuit studioverband, waarin een heel team zich buigt over de scripts en de tekeningen, maar vaak ook vervaardigd door die unieke eenling met een schijnbaar onuitputtelijk reservoir aan creativiteit.
Peter de Wit is zo’n gigant. Voor niet ingewijden, dat is de man die u vermaakt in de hoek van de Volkskrant, onder het weerbericht en rechts onderin. Sinds begin negentiger jaren levert deze tekenaar een strip die consistent leuk is. In alles. De karakters, de geheel eigen stijl van tekenen en bovenal de humor. Dat is niet zomaar knap, dat is Duvelskunst. Altijd ‘grappig zijn’ moet een levende hel zijn maar de Wit gelukt het élk strookje van zijn strip Sigmund leuk te doen zijn. Daarvoor hoeft het publiek niet eens smaak of gevoel voor humor te hebben. Gevoel voor esthetiek is genoeg. Zonder tekst zijn het wonderschone mini-portretjes van het Groot Menselijk Onvermogen, mét tekst zijn het stuk voor stuk zeer geslaagde (taal-)grapjes.
Uitschieters zijn die briljante mopjes waarvan de lezer onmiddellijk denkt: had ik die nu maar bedacht. Favoriet zijn ook de grapjes die nauwelijks worden ondersteund door tekst. De Wit excelleert waar hij in drie lijntjes een emotie moet verbeelden. Die tekeningen zijn vaak al voldoende voor een glimlach. Net als iedere kunstenaar zijn er natuurlijk invloeden van kunstbroeders zichtbaar. Vooral technisch zeer logisch. Immers, waarom opnieuw het wiel uitvinden? Bijzonder is de wijze van al die invloeden, het minimalisme van grap en tekening naar je hand te zetten en zodoende een volledig eigen productie te creëren.
Nederland kent een relatief kleine stripscene maar een grote traditie in het maken van de zogenaamde negende kunst. Krantenstrips haalt men echter meestal uit het buitenland, wat niet alleen met geld maar vooral met aanwezig talent te maken heeft. Weinigen houden het langer dan vijf jaar vol en binden een trouw lezerspubliek aan zich. Toonder, Kresse en Kuhn vermaakten jaren lang een groot publiek met hun beer, viking en stoere kapitein. Latere generaties hadden daar meer moeite mee, ook al omdat vele kranten fuseerden en gedrukte media een steeds kleiner, en slecht betaald, podium bieden.
In het Nederlands Stripmuseum MOCA (Museum of comic art) loopt momenteel een boeiende expositie over de traditie en ontwikkeling van krantenstrips. Origineel werk verrast altijd. Men kijkt als het ware op de handen van de maker en ziet de foutjes, overwegingen en doorhalingen die gemaakt werden. Kijkjes in de keuken laten echter onverlet dat het mysterie van al dat talent nooit écht wordt verklaard.