Om een bloedig verleden van onze welvaart en diens hedendaagse relevantie daadwerkelijk ter discussie te stellen, zal het gesprek een breder thema moeten betreffen
Zondag publiceerde het Parool een stuk waarin Willem Oosterbeek kort maar krachtig de Nederlandse wanpraktijken op Banda uiteenzet. Het is zeker niet de eerste keer dat een poging wordt gedaan het ooit door Jan Pieterszoon Coen geïnitieerde uitmoorden en uitbuiten van het eiland aan het licht te brengen.
Zo bracht J. Slauerhoff in 1931 een toneelstuk uit over Coen en zijn handelen (de opvoering van dit stuk werd overigens meermaals voorkomen ). Ook schrijven zowel nationale als internationale historici al decennialang boeken over onder meer het ‘bloedbad van Banda’, alsmede andere hoofdstukken uit de geschiedenis die aan het VOC-prestige vreten. Oosterbeek zelf kwam in 2017 met het boek ‘ Nootmuskaat ’, dat meer specifiek ingaat op de rol van de specerij in deze context.
Hoe dan ook dreigt het gevaar dat deze vertellingen niet meer dan historische curiositeiten blijven en kennis over de besproken zaken nooit gemeengoed zal worden. Of erger nog, dat de verheerlijking van de Compagnie zal blijven zegevieren. Om een bloedig verleden van onze welvaart en diens hedendaagse relevantie daadwerkelijk ter discussie te stellen, zal het gesprek dan ook een breder thema moeten betreffen: die veelal aangevoerde Nederlandse ‘handelsmentaliteit’.
Zoals het conflict rondom Zwarte Piet oorspronkelijk over (post)kolonialisme en systemisch racisme gaat en uiteindelijk zal moeten leiden tot uitbanning van de racistische karikatuur, zal ook het aan de kaak stellen van de gewelddadige praktijken van de VOC gepaard moeten gaan met het overboord gooien van de geprezen mentaliteit.
We hoeven niet al ver terug te kijken in het verleden om te zien hoe diep deze in het Nederlandse zelfbeeld is geworteld. In 2006 (en in 2016 opnieuw ) riep voormalig premier Jan Peter Balkenende nog op tot wat meer ‘VOC-mentaliteit’. Meer recent, in 2017, hield het Nationaal Archief, de ’schatkamer van het Nederlandse verleden’, een tentoonstelling waarin zij hun VOC-archief openbaarden en mensen betrokken bij het Nederlandse ‘handelsverleden’ – begeleid met promotieteksten als ’No Business Without Battle’. Door middel van lesprogramma’s en workshops speelde het Archief hierbij ook speciaal in op scholieren. Het meest schrijnend was nog wel het promotiemateriaal. Zoals de specerijenmixen voorzien van origineel VOC-logo in combinatie met de tekst ‘Geen Spekkoek Zonder Specerijen’. Een beter publiek voorbeeld van een aangezoete weergave van onze geschiedenis is ondenkbaar.
De crux zit hem nu juist in het historische gegeven dat de ‘handelsbetrekkingen’ van Nederland toentertijd niet symmetrisch, maar afgedwongen waren. Dat de Nederlandse ‘handelaren’ niet alleen slavernij, maar ook de vernietiging van flora en fauna inzetten om de prijzen gunstig te houden. Dat de resulterende welvaart niet gedeeld werd, maar eerder een welvaart ten koste van velen, ten gunste van enkelen betekende. Bovendien moeten we ons afvragen in hoeverre het ‘handelsmentaliteit’-gedeelte van onze nationale identiteit nog inclusief is. Zo zullen vele Nederlanders uit (voorheen) gekoloniseerde gebieden – en in het bijzonder de Molukse Nederlanders – toch echt minder warme gevoelens overhouden aan de vertellingen over ons ‘handelsverleden’.
Laat wat dat betreft het parlementaire onderzoek naar het nationale handelsverleden vooral een ‘ uitlaatklep ’ zijn voor het gevoelde ongemak met de oorsprong van onze welvaart. Zolang dit maar wel vergezeld gaat van de ontmanteling van de gewaande handelsmentaliteit.