De kalversector doet een beroep op overheidssteun. Absurd voor een sector waarvan de enorme winsten al jarenlang voor een groot deel verdwijnen in de zakken van een steenrijk familiebedrijf dat bovendien erg vervuilend is
In ons land worden ieder jaar 1,5 miljoen kalveren vetgemest en geslacht, waaronder meer dan 800.000 geïmporteerde kalveren. Die enorme aantallen zullen veel Nederlanders verrassen: niet alleen zijn de dieren aan het zicht onttrokken in gesloten stallen, ook wordt er in Nederland nauwelijks kalfsvlees gegeten. Ruim 95 procent van het kalfsvlees wordt geëxporteerd naar Italië, Frankrijk en Duitsland. De mestvervuiling blijft in Nederland. Het tegenovergestelde van de kringlooplandbouw waar we naartoe willen.
Nu de horeca gesloten is en het kalfsvlees niet geëxporteerd kan worden, dreigen er grote overschotten te ontstaan. Er worden veel minder kalveren geslacht, waardoor de dieren langer op de bedrijven blijven. Maar de door winst gedreven kalverhouderij is er niet op ingericht om kalveren een langer leven te geven. Inmiddels raken stallen overvol en is een kalf nauwelijks nog iets waard. Dat heeft onvermijdelijk gevolgen voor het dierenwelzijn.
De Partij voor de Dieren riep in april landbouwminister Schouten op om fokbeperkingen in de melkveehouderij in te stellen, en de import van kalveren stil te leggen. De toevoer van nog meer kalveren uit binnen- en buitenland is nu immers volstrekt onverantwoord.
De sector klopt nu bij de overheid aan voor financiële steun. Maar onvoorwaardelijke staatssteun voor de kalversector betekent een investering in nog meer dierenleed en milieuvervuiling. Bovendien is een derde van de kalverbedrijven in handen van de VanDrie Group: een familiebedrijf dat steenrijk is geworden met het uitbuiten van dieren en boeren. Het bedrijf staat op nummer 7 in de Quote 500 met een geschat vermogen van zo’n 1,2 miljard euro.
Het verstrekken van noodhulp is slechts acceptabel op voorwaarde van concrete afspraken omtrent krimp en verduurzaming van deze uit de klauwen gelopen sector. En, zoals GroenLinks en Partij voor de Dieren het in een motie verwoorden: overheidssteun kan in elk geval niet aan de orde zijn “als niet eerst de VanDrie Group zelf substantieel in de buidel heeft getast om de financiële problemen bij haar dochterbedrijven op te lossen”.
Juist in deze tijd zouden financiële steunpakketten naar bedrijven moeten gaan die een gemeenschapsbelang dienen; niet naar een sector die vrijwel uitsluitend produceert voor de buitenlandse consument, en geen cent besteedt aan dierenwelzijn of verduurzaming.