Want het is de natuur, met een gezonde bodem, schoon water en talloze organismen die aan de basis staat van onze voedselproductie.
De biodiversiteit loopt terug in Nederland. Ondanks positieve berichten over meer broedvogels en dagvlinders in de natuur, bleken de populaties dieren en planten die van het boerenland afhankelijk zijn, zoals weidevogels, dagvlinders en vaatplanten, de afgelopen 25 jaar met maar liefst 40 procent gedaald te zijn.
Als reactie lanceerde het Ministerie van Economische Zaken de term ‘natuurinclusieve landbouw’ in de Rijksnatuurvisie: “een manier van voedselproductie die op economische wijze en tot wederzijds voordeel is verweven met natuur”. Een interessant voornemen, maar eigenlijk wordt in de praktijk het beleid van het agrarisch natuurbeheer vooral voortgezet terwijl dat tot op heden niet succesvol is gebleken. Hoge grondprijzen en concurrentie op de wereldmarkt dwingen boeren tot verdere kostprijsverlaging en hogere opbrengsten per hectare.
Natuurbehoud is dan dus steeds lastiger in te passen. Natuurinclusief boeren lijkt daarmee niet de kentering te zijn die we nodig hebben. Laten we het eens omdraaien, en uitgaan van ‘landbouwinclusieve natuur’: landbouw die onderdeel is van de natuur. In onze optiek kan die wél toekomst bieden aan zowel boeren als natuur.
Bij natuurinclusieve landbouw treffen boeren maatregelen die bijvoorbeeld weidevogels beschermen, en daarvoor kunnen zij een financiële vergoeding krijgen. Deze maatregelen hebben echter alleen effect tijdens de looptijd van de subsidie. Stopt de subsidie, dan stopt de boer met maatregelen. Ook de huidige intensivering van melkveebedrijven als gevolg van vrijgegeven melkrechten, staat haaks op effectief agrarisch natuurbeheer. Dit gaat dus wederom ten koste van weidevogels en andere fauna. Om de belangrijke natuur in boerenland daadwerkelijk weer een kans te geven, is een kentering nodig.
En die begint met een beleid gericht op landbouwinclusieve natuur. Hiermee gaan we terug naar de basis van het landbouwbedrijf. Natuur is dus geen onderdeel van de landbouw, maar landbouw is een onderdeel van de natuur en gebruikt de kracht ervan om voldoende voedsel te produceren.
Verder is de uitdaging het voedsel zodanig te produceren dat de natuur buiten het landbouwbedrijf er niet onder te lijden heeft. Dat gebeurt namelijk nu wel: door het gebruik van kunstmest en chemische bestrijdingsmiddelen, door verwijderen van landschapselementen, verlaging van het waterpeil, het gebruik van zware machines en allerlei andere ingrepen is de natuur op het boerenbedrijf als het ware gemarginaliseerd. Met desastreuze gevolgen voor de soorten die van dat open boerenland afhankelijk zijn. Het is daarnaast de vraag in hoeverre deze grote afhankelijkheid van externe hulpmiddelen boeren op de lange termijn perspectief biedt.
Het concept van landbouwinclusieve natuur biedt mogelijkheden voor een nieuw verdienmodel in de landbouw. Het gaat uit van de functionele biodiversiteit op het bedrijf en daarbij horende landschapselementen afgestemd op het agrarisch gebied. In deze nieuwe vorm wordt de afhankelijkheid van externe middelen (kunstmest, krachtvoer, bestrijdingsmiddelen, antibiotica, etc.), de out of pocket kosten vervangen door optimalisatie van interne middelen (= bedrijfskapitaal, biodiversiteit, kringlopen, bedrijfsvoering, etc.).
Hierdoor ontwikkelt zich een robuust bedrijfssysteem dat tegen een stootje kan en meer in staat is om zichzelf te reguleren. Het slim bevorderen en gebruiken.
Jan Willem Erisman is hoogleraar Integrale Stikstofstudies VU en directeur van het Louis Bolk Instituut