Hoe de politiek zich keer op keer door onze verslaving aan fossiele brandstoffen laat leiden
We zijn verslaafd en niet te zuinig ook. Net zoals menige andere verslavingen heeft ook onze verslaving nare chronische bijwerkingen. In Groningen voelen ze dit letterlijk en figuurlijk; we zijn verslaafd aan een fossiele economie. De korte-termijn denkers uit Den Haag voeden deze verslaving al decennialang. Gek genoeg zijn deze denkers, veelal gelieerd aan de traditionele bestuurderspartijen, er nog niet echt electoraal op afgerekend. Met een trillend en bevend Groningen vers in het geheugen zou dit kunnen veranderen, op zijn minst in Groningen zelf. Vanuit het perspectief van kennisbeleid heeft Den Haag het in het verleden namelijk flink laten afweten, zo bevestigde ook PvdA-voorman Samsom in Knevel & van den Brink op 17 januari. Graag leg ik dit uit aan de hand van een belangrijke episode uit het Nederlandse kennisbeleid omtrent duurzame ontwikkeling, zo niet de belangrijkste episode tot nu toe.
Nijpels was het zat. Als minister van VROM informeerde hij de Tweede Kamer dat het eenzijdig opleggen van milieustandaarden van overheidswege niet de oplossing was. Liever werd in gezamenlijkheid opgetrokken en zo geschiedde. In 1988 publiceerde het RIVM Zorgen voor Morgen, Nationale Milieuverkenning 1985-2010. Dit lijvige rapport kwam in samenwerking met diverse overheidsorganen, universiteiten, ingenieursbureaus en wetenschappers verbonden aan publieksstichtingen tot stand. Nijpels had nu een rapport met een brede wetenschappelijke basis in handen dat aansloot bij het concept van duurzame ontwikkeling zoals in essentie werd bedoeld met Our Common Future –beter bekend als het “Brundtland Rapport”. Gebaseerd op Zorgen voor Morgen, Nationale Milieuverkenning 1985-2010, werd vervolgens vormgegeven aan het nationale milieubeleid.
Een nieuw staaltje polderen volgde beginjaren negentig met het interdepartementale programma Duurzame Technologische Ontwikkeling (DTO), waarin werd aangesloten bij Zorgen voor Morgen, Nationale Milieuverkenning 1985-2010. In dit programma waren diverse ministeries, universiteiten, industrieën en overige organen betrokken, dat neerkwam op ongeveer een paar duizend wetenschappers, ingenieurs en beleidsmakers. Zo op het oog was de hang naar nieuwe kennis, gebaseerd op hernieuwbare grondstoffen, doch onafhankelijker van fossiele brandstoffen, groot. Een erkenning als deze was ook logisch, want het fossiele energieverbruik per km2 was in Nederland hoog, hoger dan bijvoorbeeld in de VS, het Verenigd Koninkrijk, West-Duitsland en Frankrijk. DTO werd onderverdeeld in enkele sectoren waaronder DTO-chemie. Logisch. De chemie was en is bij uitstek de sector om kennis te ontwikkelen voor een duurzame transitie.
Met de betrokkenheid van de chemicus Leo Jansen, tevens oud-Tweede Kamerlid, ging DTO-chemie aan de slag. Na een paar jaren van debat binnen DTO-Chemie werden onderzoeksgebieden geïdentificeerd waarin afscheid werd genomen van fossiele brandstoffen. Net toen het tijd was voor concrete actie in het laboratorium, haakte Den Haag af door de support aan DTO-Chemie te bevriezen. Vanuit het perspectief van kennisbeleid was dit een doodsteek, want kennisbeleid vergt een lange-termijn adem. Maar niet getreurd, DTO-chemie ging als publieks-stichting verder waarin chemici met een academische en industriële achtergrond samen optrokken om onderzoeksgelden te genereren.
Toch trok ook deze stichting zo rond het millennium aan het kortste eind. In de beurzencompetitie van NWO, dé wetenschapsfinancier van de Nederlandse overheid, moest DTO-chemie het onderspit delven tegen een ander onderzoeksvoorstel, eentje die stond voor de bodemopslag van het product van fossiele brandstoffen: CO2. Hiermee wordt duidelijk dat de fossiele verslaving diep verwezen zit in Den Haag en daar betaalt heel Nederland de prijs voor, maar de Groningers nu de hoogste als je het mij vraagt. Wat mij betreft is het daarom de hoogste tijd dat kennisbeleid een electorale dimensie gaat krijgen. Wie weet dit jaar al.