Het aantal dierproeven in Nederland loopt verder op. Volgens toxicologen zijn deze dierproeven achterhaald en kunnen ze worden vervangen.
Een van de grootste proefdiergebruikers van het land, Charles River in Den Bosch, wil nog meer proefdieren gebruiken. Het commerciële testcentrum heeft uitbreiding aangevraagd – en gekregen – voor twee nieuwe laboratoria. In totaal gaat het om ruim 388.000 proefdieren, waaronder een kwart miljoen ratten, tienduizenden konijnen, en honderden honden en katten voor een periode van vijf jaar.
Volgens de laatste cijfers van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit wordt een kwart van alle dierproeven in ons land uitgevoerd om te voldoen aan Europese regelgeving (dat zijn 108.099 proeven van de 399.950 testen in totaal). Dierproeven die door toxicologen bestempeld worden als achterhaald en die bovendien vervangen kunnen worden. Het merendeel van deze dierproeven vindt plaats in de laboratoria van Charles River.
Het zijn geen misselijke testen: honden, konijnen en cavia’s krijgen hoge doseringen giftige stoffen toegediend zodat bepaald kan worden bij welke dosering de proefdieren gaan overgeven, en ernstige schade aan organen als lever, nieren en longen optreedt. Geen enkel dier komt levend uit het lab.
Deze proeven stuiten menig toxicoloog tegen de borst. De dierproeven detecteren te veel risico’s of juist te weinig, geven grillige resultaten, zeggen weinig over de mens, of zijn verouderd. Maar toch worden ze gedaan. Waar het feitelijk om draait is het afvinken van dierproeven. Wanneer de dierproeven zijn uitgevoerd mogen de producten van de fabrikant op de markt komen. Om deze schijnveiligheid op te houden is een hele industrie van commerciële proefdierlabo’s en fokkers opgetuigd, inclusief proefdierencatalogus met honderden verschillende diermodellen.
In 2009 schreef de Duitse toxicoloog Thomas Hartung in Nature al een snijdende review over de misplaatste regeldruk. Tachtig jaar geleden kwam het besef op dat je mensen niet zomaar kon blootstellen aan chemische stoffen. Halverwege de twintigste eeuw werden daarom allerlei dierproeven ontwikkeld. En toen viel het systeem „in slaap”, aldus de toxicoloog. „Er is bijna geen ander wetenschappelijk vakgebied waarin de belangrijkste experimenten in meer dan veertig jaar nauwelijks veranderd zijn.”
Het Nationaal Comité Advies Dierproevenbeleid erkent de problematiek. In het advies ‘transitie naar proefdiervrij onderzoek’ uit 2016 geeft het comité aan dat “het proefdiergebruik voor wettelijk verplichte veiligheidstesten voor chemische stoffen, voedselingrediënten, bestrijdingsmiddelen en (dier)geneesmiddelen, met behoud van het huidige veiligheidsniveau, voor 2025 uitgefaseerd kan worden. Dit geldt ook voor het proefdiergebruik voor de vrijgifte van biologische producten, zoals vaccins.”
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) stelde vervolgens in 2018 een agenda proefdiervrije innovaties op. Volgens het RIVM is met name inzet van de overheid nodig om gestelde doelen te bewaken en te faciliteren. En daar gaat het fout. In de praktijk zien we dat het ambitieuze stappenplan in een la van het ministerie is beland. De volgende minister krijgt het deksel op zijn of haar neus: het aantal dierproeven in Nederland loopt verder op. Wat wij – en de proefdieren – nodig hebben is een minister die doorpakt. De moderne wetenschap is er klaar voor.